Op 4 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant. De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende op 1 januari 2020 heeft vastgesteld op € 639.000. De belanghebbende, eigenaar van een penthouse, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelt dat de waarde maximaal € 337.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak op 2 november 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, ondanks een verzoek om de zitting digitaal te houden vanwege slechte weersomstandigheden, dat door de rechtbank is afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde heeft onderbouwd met een taxatierapport van taxateur J.R. Stellingwerff, waarin de waarde is vastgesteld op basis van vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen worden gehandhaafd, en dat de belanghebbende geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.