ECLI:NL:RBZWB:2023:8390

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
23-020942
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een personenauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2023 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klager, die de teruggave van een in beslag genomen Mercedes-Benz C180 eiste. De auto was in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de zoon van klager. Klager stelde dat hij de rechthebbende eigenaar van de auto was en dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzette, omdat de auto niet meer kon dienen voor de waarheidsvinding. De rechtbank heeft de procedure en eerdere beslissingen in de zaak uiteengezet, waaronder een eerdere ongegrondverklaring van het klaagschrift op 21 juli 2021 en een cassatieberoep dat leidde tot terugwijzing naar de rechtbank.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 18 september 2023 zijn zowel de officier van justitie als de raadsman van klager gehoord. Klager voerde aan dat hij de Mercedes zelf had gekocht en dat hij deze dringend nodig had voor zijn werk. De rechtbank overwoog dat klager onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn eigendom van de Mercedes en dat de inbeslagname in overeenstemming was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank concludeerde dat klager niet de rechthebbende eigenaar was van de Mercedes, aangezien de auto voor criminele doeleinden was gebruikt door beslagene. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, waarmee de inbeslagname van de Mercedes werd gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/301178-20
rk.nummer: 23-020942
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
In de zaak tegen:
[beslagene]
geboren op [geboortedag 1] 1997 te [geboorteplaats 1]
wonende op het [woonadres]
(hierna te noemen: beslagene)
is klager:
[klager]
geboren op [geboortedag 2] 1968 te [geboorteplaats 2]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.C. Reisinger, Kromme Nieuwegracht 92 te 3512 HM Utrecht
(hierna te noemen: klager)

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), waaruit blijkt dat op 15 april 2021 onder klager in beslag is genomen: een personenauto van het merk/type Mercedes-Benz C180, voorzien van het [kenteken] (hierna: Mercedes);
  • het klaagschrift, ingediend op 15 april 2021 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • de beschikking van de rechtbank onder raadkamernummer 21-005513 d.d 21 juli 2021;
  • het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling op 21 november 2022;
  • de beschikking van de Hoge Raad op het beroep in cassatie onder raadkamernummer 21-005513 d.d. 30 mei 2023;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer van 7 juli 2021, waarna de rechtbank bij beschikking van 21 juli 2021 het klaagschrift ongegrond heeft verklaard. Klager heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld waartoe de advocaat-generaal mr. P.M. Frielink bij beschikking van 30 mei 2023 heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor een nieuw oordeel en beslissing op het klaagschrift. Het klaagschrift is behandeld in raadkamer van 18 september 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. L. van Hemert, klager en mr. S.J. Flier als waarnemend raadsman van de gemachtigd raadsman van klager, mr. J.C. Reisinger.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat op 15 april 2021 in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de zoon van klager onder de zoon van klager een personenauto van het merk/type Mercedes-Benz C180 met [kenteken] in beslag is genomen. Klager is rechthebbende van de inbeslaggenomen Mercedes en wenst teruggave daarvan. Klager is de mening toegedaan dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave van de auto verzet, omdat de Mercedes de waarheidsvinding niet (meer) kan dienen. Klager wist bovendien niet en had ook redelijkerwijs niet kunnen vermoeden dat de auto werd gebruikt voor criminele doeleinden. Klager heeft de Mercedes zelf gekocht en is de tenaamgestelde. Hij gebruikt de Mercedes bovendien zelf veelvuldig. Klager heeft de Mercedes dringend nodig voor zijn onregelmatige werk. Vervangend vervoer is voor klager prijzig en onberekenbaar. Klager is de mening toegedaan dat de inbeslagneming onrechtmatig is omdat in strijd is gehandeld met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en sprake is van détournement de pouvoir. Immers, andere auto’s waarover beslagene eveneens heeft verklaard zijn niet in beslag genomen. In raadkamer van 18 september 2023 heeft klager hieraan toegevoegd dat bij de aankoop van de Mercedes een Range Rover op naam van beslagene is ingeruild en er een geldbedrag van 16.000,- euro is betaald. Klager heeft de aankoopfactuur van de Mercedes als onderbouwing overgelegd. Evenals een verklaring van de verkoper dat de Mercedes aan klager is verkocht. Klager voert daarnaast aan dat hij ook de rechthebbende eigenaar van de Range Rover was en deze enkel op naam van beslagene is gezet omdat beslagene eerder schade aan de Range Rover had gereden en klager wilde voorkomen dat bij een volgende schade dit ten koste ging van zijn schadevrije jaren. Over de herkomst van het aankoop bedrag verklaart klager dat hij 6.000,- á 7.000,- euro van zijn spaargeld heeft betaald en hij 23.000,- euro van beslagene heeft gekregen danwel heeft geleend. De raadsman heeft hieraan toegevoegd dat tevergeefs is verzocht om klager als bewaarder van de Mercedes aan te stellen. Daarnaast heeft de Hoge Raad de eisen [1] voor de proportionaliteit heeft aangescherpt, het is voor de verdediging dan ook moeilijk navolgbaar waarom de proportionaliteit wordt gehanteerd terwijl er in raadkamer een zorgvuldige belangenafweging [2] dient plaats te vinden door aandacht te besteden aan de bijzonderheden van het geval. Nu er is vastgesteld dat de Mercedes met legitiem geld is aangeschaft kan de toetsing zoals bedoeld in artikel 33a lid 2 van de Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen: Sr) enkel leiden tot de conslusie dat de Mercedes aan klager dient te worden teruggegeven.
De officier van justitie refereert zich aan het standpunt van de officier van justitie in raadkamer van 7 juli 2021 en heeft in raadkamer van 18 september 2023 hieraan toegevoegd dat klager stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat er contant geld is opgenomen door [naam 1] , een zoon van klager, en [naam 2] , de echtgenote van klager. Klager heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt van een leenovereenkomst met beslagene of een ander familielid. Daarbij heeft klager een verkoopovereenkomst overgelegd waaruit blijkt dat bij de aanschaf van de Mercedes een Range Rover op naam van beslagene is ingeruild, terwijl klager stelt de rechthebbende eigenaar van deze Range Rover te zijn. Enderzijds voert klager ten aanzien van de Mercedes dus aan dat hij wél de rechthebbende eigenaar is omdat hij de tenaamgestelde van de Mercedes is en anderzijds voert klager ten aanzien van de Range Rover aan dat beslagene niet de rechthebbende eigenaar was, terwijl beslagene wél de tenaamgestelde was. Daarnaast is het de vraag in welke auto beslagene reed nadat de Range Rover bij de aankoop van de Mercedes was ingeruild. De overlegde stukken onderbouwen juist het standpunt dat klager helemaal geen rechthebbende eigenaar van de Mercedes is. Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen het verzoek van de verdediging om klager als bewaarder van de Mercedes aan te stellen, klager is uiteindelijk ook niet als bewaarder aangesteld. Ten aanzien van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is het van belang dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak jegens beslagene nog plaats dient te vinden. De voortzetting van het beslag is dan ook in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en dient te worden gehandhaafd. Tot slot voert de offcier van justitie aan dat uit de systemen van het Openbaar Ministerie blijkt dat de Mercedes op 30 maart 2023 voor een bedrag van 25.757,- euro is verkocht.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift. Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval dient de rechter a) te beoordelen [3] of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen.
De verbeurdverklaring van een voorwerp waarmee het feit is begaan of voorbereid is in beginsel alleen mogelijk als dat voorwerp aan de veroordeelde toebehoort. Op dit beginsel maakt artikel 33a, lid 2 aanhef en onder a, Sr een uitzondering voor het geval de rechthebbende – kort samengevat – te kwader trouw was. Dat betekent dat bij de vraag of de wet verbeurdverklaring toelaat, niet in het midden kan worden gelaten of een ander dan de veroordeelde de rechthebbende is op het desbetreffende voorwerp en, als dit het geval is, evenmin of die ander onbekend was met het criminele gebruik dat de veroordeelde daarvan maakte en dat gebruik ook niet redelijkerwijze had kunnen vermoeden.
De rechtbank is van oordeel dat uit het verhandelde in raadkamer en de stukken is vast komen te staan dat beslagene de rechthebbende eigenaar van de Mercedes is. Hierbij is van belang dat klager een verkoopfactuur heeft overgelegd waaruit blijkt dat bij de aanschaf van de Mercedes een Range Rover op naam van beslagene is ingeruild. Daarnaast heeft klager naar het oordeel van de rechtbank de herkomst van het geld dat gebruikt is voor de aanschaf van de Mercedes onvoldoende aangetoond. Daarnaast blijkt uit de stukken dat beslagene duurdere en jongere auto’s rijdt dan klager en staat vast dat beslagene de Mercedes voor criminele doeleinden heeft gebruikt. Nu vaststaat dat klager niet de rechthebbende eigenaar is van de Mercedes is de toetsing zoals bedoeld in artikel 33a, lid 2 aanhef en onder a, Sr niet aan de orde.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart:
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 2 oktober 2023 gegeven door mr. E.G.F. Vliegenberg, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).

Voetnoten

1.HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128
2.PHR 3 januari 2017, ECLI:NL:PHR:2017:32, (concl A-G mr. A.E. Harteveld)
3.PHR 27 augustus 2019, ECLI:NL:PHR:2019:821 (concl A-G mr. T.N.B.M. Spronken)