ECLI:NL:RBZWB:2023:8388

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
23-009594
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van contante geldbedragen en verdenking van witwassen

Op 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, die in 1996 is geboren en woonachtig is in Breda, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van contante geldbedragen, die op 15 oktober 2022 onder hem in beslag waren genomen. Het totaalbedrag van de inbeslagname bedroeg 21.258,95 euro. Klager stelde dat het geld zijn spaargeld betrof, dat hij sinds 2016 had gespaard uit zijn salaris van drie voorgaande bedrijven. Hij voerde aan dat het geld losstond van de strafzaak tegen hem en dat hij het contante geld had bewaard uit veiligheidsoverwegingen.

De officier van justitie, mr. L. van Hemert, refereerde zich aan het schriftelijk advies van het Openbaar Ministerie en wees op de lopende onderzoeken naar de bankrekeningen van klager, waaruit bleek dat er voornamelijk stortingen zichtbaar waren en weinig kosten voor levensonderhoud. Dit leidde tot verdenkingen van witwassen en mogelijke verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld. De rechtbank oordeelde dat, hoewel klager aanvoerde dat het geld spaargeld was, het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later het beslag zou verbeurd verklaren, gezien de omstandigheden waaronder het geld was aangetroffen en de aanwezigheid van softdrugs in dezelfde kamer.

De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat het beslag op de inbeslaggenomen geldbedragen blijft voortduren. De beslissing is genomen in een openbare zitting en kan door het Openbaar Ministerie en klager worden aangevochten binnen veertien dagen na de datum van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 23-009594
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. D.T. Stoof, Spinveld 12 te 4815 HS Breda.
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
 de kennisgevingen van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 15 oktober 2022 onder klager in beslag zijn genomen:
geldbedragen van respectievelijk 9.000,-, 4.305,-, 2.330,-, 5.395,- en 228,95 euro met een totaalwaarde van 21.258,95 euro;
  • het klaagschrift, ingediend op 13 april 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het schriftelijk advies van het Openbaar Ministerie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 18 september 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. L. van Hemert en klager.
De raadsman van klager, mr. D.T. Stoof is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager. Daartoe is aangevoerd dat onder klager een geldbedrag ter hoogte van 21.288,95 euro in beslag is genomen, dat klager terug wenst te ontvangen. In raadkamer heeft klager hieraan toegevoegd dat het in beslaggenomen geld los staat van de strafzaak jegens klager. Klager heeft namelijk het inbeslaggenomen geld vanaf 2016 bij elkaar gespaard door salaris uit zijn 3 voorgaande bedrijven van de rekening te pinnen en dit geld contant te bewaren. Klager bewaarde het contante geld uit veiligheidsoverwegingen in zijn kamer in de woning van zijn broer. Daarbij voert klager aan dat hij het contante geld achter de hand hield als een potje om inkopen te doen bij de groothandel. Tot slot voert klager aan een afbetalingsregeling te hebben voor de 8.000,- euro schuld die hij heeft.
De officier van justitie refereert zich aan het schriftelijk advies van het Openbaar Ministerie en heeft in raadkamer hieraan toegevoegd dat de grondslag van waarheidsvinding nog bestaat aangezien het onderzoek naar de bankrekeningen van klager nog loopt. Uit de bevraging over de bankrekeningen van klager is namelijk gebleken dat in de periode waarover klager verklaart contant geld te hebben gepind juist voornamelijk stortingen zichtbaar zijn. Daarnaast is het opvallend dat op de bankrekening in die periode nagenoeg geen kosten voor levensonderhoud zichtbaar zijn. Klager heeft daarbij een schuld van 8.000,- euro, er is dus een verdenking van witwassen en er zal een mogelijke ontnemingsvordering volgen. Ook kan de officier zich voorstellen dat er een verbeurdverklaring zal volgen Tot slot heeft klager bankafschriften van een andere periode overgelegd dan de periode waarover klager heeft verklaard.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel klager aanvoert dat het geld spaargeld is en derhalve geen criminele herkomst heeft, het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later het beslag verbeurd zal verklaren. In dit verband heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat het een fors geldbedrag aan contanten betreft dat op verschillende plaatsen in de slaapkamer is aangetroffen in onder andere een schoenendoos en plastic zakken, terwijl in diezelfde kamer ook een behoorlijke hoeveelheid softdrugs is aangetroffen. De door klager overgelegde bankafschriften nopen niet tot een ander oordeel. Hierbij is ook van belang dat het onderzoek jegens klager nog loopt en er kennelijk een witwasverdenking bestaat.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart:
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 2 oktober 2023 gegeven door mr. E.G.F. Vliegenberg, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).