Op 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, die in 1996 is geboren en woonachtig is in Breda, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van contante geldbedragen, die op 15 oktober 2022 onder hem in beslag waren genomen. Het totaalbedrag van de inbeslagname bedroeg 21.258,95 euro. Klager stelde dat het geld zijn spaargeld betrof, dat hij sinds 2016 had gespaard uit zijn salaris van drie voorgaande bedrijven. Hij voerde aan dat het geld losstond van de strafzaak tegen hem en dat hij het contante geld had bewaard uit veiligheidsoverwegingen.
De officier van justitie, mr. L. van Hemert, refereerde zich aan het schriftelijk advies van het Openbaar Ministerie en wees op de lopende onderzoeken naar de bankrekeningen van klager, waaruit bleek dat er voornamelijk stortingen zichtbaar waren en weinig kosten voor levensonderhoud. Dit leidde tot verdenkingen van witwassen en mogelijke verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld. De rechtbank oordeelde dat, hoewel klager aanvoerde dat het geld spaargeld was, het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later het beslag zou verbeurd verklaren, gezien de omstandigheden waaronder het geld was aangetroffen en de aanwezigheid van softdrugs in dezelfde kamer.
De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat het beslag op de inbeslaggenomen geldbedragen blijft voortduren. De beslissing is genomen in een openbare zitting en kan door het Openbaar Ministerie en klager worden aangevochten binnen veertien dagen na de datum van de uitspraak.