ECLI:NL:RBZWB:2023:8324

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
BRE 22/4127 en 22/4128
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in het kader van economische eigendom en immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017, waarbij de inspecteur eerder een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 33.722 en € 4.009 had vastgesteld. De inspecteur heeft de bezwaren van de belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, wat leidde tot een vermindering van het belastbaar inkomen voor 2016 tot € 30.712 en voor 2017 tot € 1.713.

De rechtbank behandelt de vraag of de ex-echtgenote van de belanghebbende de economische eigendom van de woning heeft verworven en of de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het belastbaar resultaat uit terbeschikkingstelling voor 2016 met € 518 moet verminderen, en dat de belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vermindert de aanslag IB/PVV 2016 tot € 30.190 en bevestigt de aanslag voor 2017.

De uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom economische eigendom in het kader van huwelijkse voorwaarden en de gevolgen daarvan voor belastingheffing. De rechtbank stelt dat de ex-echtgenote pas vanaf 19 juli 2016 een belang bij de waardeontwikkeling van de woning heeft verworven, wat van invloed is op de belastingaanslagen. De rechtbank vernietigt de eerdere uitspraken op bezwaar en legt de nieuwe aanslagen vast, inclusief de schadevergoeding aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/4127 en 22/4128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 28 en 30 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.722. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 685 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.009.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2016 is verminderd tot
€ 30.712 waarbij gelijktijdig de belastingrente is verminderd tot € 521.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2017 is verminderd tot € 1.713.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 oktober 2023 op zitting behandeld, gelijktijdig met de beroepen van [gemachtigde] met zaaknummers 22/4129 en 22/4130. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, de gemachtigde en [naam 1] , en namens de inspecteur, drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de ex-echtgenote van belanghebbende voor de eigenwoningregeling de economische eigendom van de woning (gedeeltelijk) heeft verworven. De rechtbank beoordeelt tevens of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2016 naar een te hoog belastbaar inkomen uit werk en woning en de aanslag IB/PVV 2017 naar een juist belastbaar inkomen uit werk en woning is opgelegd. Tevens heeft belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen dit heeft.
Feiten
4. Belanghebbende en mevrouw [gemachtigde] (de ex-echtgenote) zijn op 25 juni 2008 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.
4.1.
In artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat elke gemeenschap is uitgesloten, met uitzondering van de inboedel. In artikel 9 is opgenomen dat bij ontbinding van het huwelijk een verrekening zal plaatsvinden alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd.
4.2.
Op 17 juni 2010 heeft belanghebbende een woning gekocht gelegen aan het [adres] te [plaats 2] (de woning). Deze woning kwalificeert als een eigen woning voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB) [1] . Volgens de akte van levering heeft belanghebbende de volle eigendom van de eigen woning.
4.3.
Belanghebbende en zijn ex-echtgenote zijn gezamenlijk de hypothecaire geldlening ter verwerving van de woning aangegaan.
4.4.
Belanghebbende heeft de woning op 29 februari 2016 verlaten. Op 19 juli 2016 is het verzoekschrift tot echtscheiding door de ex-echtgenote ingediend. Op 12 december 2016 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken waarbij geen verdeling van de boedel is opgenomen. Belanghebbende en de ex-echtgenote hebben geen echtscheidingsconvenant gesloten.
4.5.
De ex-echtgenote heeft vanaf 29 februari 2016 alle kosten met betrekking tot de woning betaald. Hieronder begrepen de hypotheekrente, de onroerendezaakbelasting en de verzekeringspremies. Tevens heeft de ex-echtgenote op haar kosten de woning laten renoveren.
4.6.
Belanghebbende heeft de woning op 25 april 2018 verkocht aan de ex-echtgenote voor een bedrag van € 360.523. De levering heeft op 8 juni 2018 plaatsgevonden.
De verkoopprijs is als volgt vastgesteld. De woning is op 19 juli 2016 door partijen gewaardeerd op een bedrag van € 336.046. Op 25 april 2018 was de waarde volgens een taxatie € 385.000. De waardestijging over deze periode is voor 50% toegerekend aan belanghebbende, resulterende in een verkoopprijs van € 360.523.
4.7.
De inspecteur heeft in de uitspraken op bezwaar het standpunt ingenomen dat belanghebbende in 2016 en 2017 de volledige economische eigendom van de woning heeft. Op basis hiervan zijn de inkomensbestanddelen en aftrekposten die betrekking hebben op de woning als volgt vastgesteld:
2016
Resultaat uit terbeschikkingstelling deel van de woning als kantoor
€ 13.461
Eigenwoningforfait
€ 1.977
Aftrekbare rente
(€ 4.987)
Inkomsten uit eigen woning
(€ 3.010)
Aftrekbare onderhoudsverplichting / periodieke verstrekking van huisvesting
€ 1.648
2017
Eigenwoningforfait
€ 2.017
Aftrekbare rente
€ 4.313
Inkomsten uit eigen woning
(€ 2.296)
Aftrekbare onderhoudsverplichting / periodieke verstrekking van huisvesting
€ 2.017
4.8.
De inspecteur heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat het belastbaar resultaat uit terbeschikkingstelling [2] voor het jaar 2016 dient te worden verminderd met een bedrag van € 518.

Overwegingen

Nieuw standpunt inspecteur in het verweerschrift
5. In het verweerschrift (zie 4.8) heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2016 verminderd dient te worden tot
€ 30.194. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Het beroep is om die reden gegrond.
Economische eigendom van de woning voor de eigenwoningregeling
5.1.
De rechtbank beoordeelt of de ex-echtgenote voor de eigenwoningregeling de economische eigendom van de woning (gedeeltelijk) heeft verworven.
Economische eigendom op grond van de huwelijkse voorwaarden?
5.2.
Belanghebbende stelt dat de ex-echtgenote op grond van de huwelijkse voorwaarden 50% van de economische eigendom van de woning heeft en dat zij op 29 februari 2016 de resterende 50% heeft verworven. De inspecteur bestrijdt dit en voert aan dat belanghebbende 100% van de economische eigendom heeft tot de datum van de levering van de woning op 8 juni 2018.
5.3.
Voor toepassing van de eigenwoningregeling dient het begrip economische eigendom opgevat te worden conform de reguliere juridische definitie waarbij de waardeverandering de belastingplichtige grotendeels dient aan te gaan [3] . Dit betekent dat als een belastingplichtige op grond van een overeenkomst een deel van de risico’s (tenietgaan van de woning en rechtstreeks en grotendeels belang bij de waardeontwikkeling van dat deel) overneemt en de kosten van de woning voor zijn rekening komen, hij als economisch eigenaar kwalificeert en de woning als zijn eigen woning wordt aangemerkt.
5.4.
Belanghebbende en de ex-echtgenote waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met een verrekenbeding.
De Hoge Raad heeft geoordeeld [4] dat een verrekenbeding geen goederenrechtelijke werking heeft. De verplichting tot verrekening kan het gesloten stelsel van huwelijkse voorwaarden niet wijzigen. Dit betekent dat uit het verrekenbeding onder de huwelijkse voorwaarden slechts een verbintenisrechtelijke verplichting tot verrekening is ontstaan. De afzonderlijke vermogensbestanddelen blijven vermogensrechtelijk eigendom van de afzonderlijke echtgenoten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de ex-echtgenote onder de huwelijkse voorwaarden niet 50% van de economische eigendom van de woning heeft verworven.
Economische eigendom op grond van een andersluidende overeenkomst?
5.5.
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat hij met betrekking tot de woning voor 29 februari 2016 met zijn ex-echtgenote een mondelinge overeenkomst heeft gesloten. Belanghebbende stelt dat is overeengekomen dat de ex-echtgenote met de dochter in de woning blijft wonen en daarom alle kosten met betrekking tot de eigen woning voor haar rekening neemt. De woning wordt voor rekening van de ex-echtgenote gerenoveerd waarna belanghebbende de woning aan haar verkoopt. De waardeverandering van de woning komt daarbij voor 50% aan belanghebbende en 50% aan de ex-echtgenote toe.
5.6.
De inspecteur heeft het bestaan van deze mondelinge overeenkomst niet weersproken maar heeft aangevoerd dat hieruit geen afdwingbare verplichting voor belanghebbende tot verkoop van de woning aan de ex-echtgenote volgt.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die het oordeel rechtvaardigen dat hij en zijn ex-echtgenote met betrekking tot de woning op 29 februari 2016 een obligatoire overeenkomst hebben gesloten waaruit over en weer rechten en plichten voortkomen en die inhoudt dat de ex-echtgenote gerechtigd wordt tot 50% van de economische eigendom van de woning en dat zij alle kosten van de woning draagt.
5.8.
Op 19 juli 2016 is het verzoekschrift tot echtscheiding door de ex-echtgenote ingediend. Op dat moment moet de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen worden bepaald [5] en eindigt het uit de huwelijkse voorwaarden volgend recht van de ex-echtgenote op de helft van de waardestijging van de woning. De overeenkomst van 29 februari 2016 kan aan deze dwingendrechtelijke bepaling niet afdoen nu daarover in de huwelijkse voorwaarden niet is afgeweken. Daarom kan pas vanaf 19 juli 2016 voor de ex-echtgenote een uit de overeenkomst van 29 februari 2016 voortvloeiend ‘eigen’ belang bij de verdere waardeontwikkeling van de woning ontstaan. Dat betekent dat de ex-echtgenote vanaf 19 juli 2016 het belang bij de waardeontwikkeling van 50% van de woning heeft overgenomen van belanghebbende.
Conclusie met betrekking tot de economische eigendom
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat de ex-echtgenote op 19 juli 2016 50% van de economische eigendom van de woning heeft verworven. Op grond hiervan zal de rechtbank de geschilpunten nader beoordelen.
Resultaat uit terbeschikkingstelling
5.10.
Het belastbaar resultaat uit terbeschikkingstelling is terecht voor 100% aan belanghebbende toegerekend. Gelet op hetgeen in 5 is overwogen, wordt het belastbaar resultaat uit terbeschikkingstelling met € 518 verminderd.
Eigenwoningforfait
5.11.
Van 1 januari 2016 tot en met 19 juli 2016 heeft belanghebbende de volledige eigendom van de woning [6] en dient 100% van het eigenwoningforfait in aanmerking genomen te worden. Vanaf 20 juli 2016 tot 31 december 2016 en voor het gehele jaar 2017 dient slechts 50% van het eigenwoningforfait in aanmerking genomen te worden.
Eigenwoningforfait 1-1 tot en met 19-7 (100%)
€ 1.092
Eigenwoningforfait 20-7-2016 tot en met 31-12 (50%)
€ 443
Eigenwoningforfait 2016
€ 1.535
Eigenwoningforfait 2017 (50%)
€ 1.008
Aftrekbare rente op de eigenwoningschuld
5.12.
De bedragen aan aftrekbare rente op de eigenwoningschuld wijzigen niet omdat deze door de inspecteur bij de aanslagregeling reeds voor 50% in aftrek zijn toegestaan.
Aftrekbare onderhoudsverplichtingen
5.13.
De waarde van de aftrekbare onderhoudsverplichting [7] wordt gesteld op het bij belanghebbende in aanmerking te nemen eigenwoningforfait vanaf 29 februari 2016. Voor de periode van 29 februari tot en met 19 juli 2016 is dat € 767 en voor de periode vanaf 20 juli tot en met 31 december 2016 € 443 of in totaal € 1.210.
Aftrekbare onderhoudsverplichting 2016
€ 1.210
Aftrekbare onderhoudsverplichting 2017
€ 1.008
Gevolgen voor het belastbare inkomen uit werk en woning
5.14.
De gevolgen voor het belastbare inkomen uit werk en woning kunnen als volgt weergegeven worden:
2016
Minder belastbaar resultaat uit terbeschikkingstelling
(€ 518)
Minder eigenwoningforfait
(€ 442)
Minder aftrekbare onderhoudsverplichting
€ 438
Gevolg voor het belastbare inkomen uit werk en woning
(€ 522)
2017
Minder eigenwoningforfait
(€ 1.008)
Minder aftrekbare onderhoudsverplichting
€ 1.008
Gevolg voor het belastbare inkomen uit werk en woning
€ 0
De belastingrentebeschikking
5.15.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. De rechtbank is van oordeel dat de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig de aanslag IB/PVV 2016 verlaagd dient te worden.
Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding?
5.16.
Belanghebbende heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil.
De in aanmerking te nemen termijn is aangevangen op 2 oktober 2020, zijnde de datum dat het bezwaarschrift is ontvangen. Nu de rechtbank uitspraak doet op 30 november 2023, zijn sindsdien afgerond 38 maanden verstreken. Aangezien de redelijke termijn als uitgangspunt 24 maanden bedraagt, is deze met 14 maanden overschreden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarom recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.500. Deze is geheel toerekenbaar aan de bezwaarfase en komt dus voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat de aanslag IB/PVV 2016 wordt verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.190. De belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning over 2017 blijft gehandhaafd.
6.1.
Belanghebbende heeft recht op een immateriële schadevergoeding van
€ 1.500.
6.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
6.3.
Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding, omdat belanghebbende geen kosten heeft gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.190;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017 met instandhouding van de rechtsgevolgen;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende van € 1.500;
- bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 30 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [8]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 3.111, eerste lid, onder a, van de Wet IB.
2.Artikel 3.90 jo. 3.91 van de Wet IB.
3.Artikel 3.111, lid 1, letter a, Wet IB 2001.
4.Zie Hoge Raad 18 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3660.
5.Artikel 1.142 BW.
6.Na 19 februari 2016 kwalificeert de woning als eigen woning op grond van artikel 3.111, vierde lid, van de Wet IB.
7.Artikel 6.3, eerste lid, letters a, e, en f. juncto tweede lid, van de Wet IB.
8.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.