ECLI:NL:RBZWB:2023:8306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3288
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de oplegging van een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer door het CBR

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) tot het opleggen van een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (LEMA). Het CBR had op 22 december 2022 een LEMA opgelegd aan eiser, die hiertegen bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 4 mei 2023 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 13 oktober 2023 zijn eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het CBR, mr. S. Sheikchote, gehoord, evenals twee getuigen. De rechtbank oordeelt dat het CBR op goede gronden de LEMA heeft opgelegd. Eiser had op 10 december 2022 een ademalcoholgehalte van 230 µg/l, wat boven de toegestane grens ligt voor beginnende bestuurders. Eiser betwistte dat hij als bestuurder heeft opgetreden, maar de rechtbank hecht grote waarde aan de processen-verbaal van de politie en de verklaring van een onafhankelijke getuige die eiser als bestuurder heeft herkend. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht heeft vastgesteld dat eiser onder invloed van alcohol een motorrijtuig heeft bestuurd. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3288 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het CBR tot het opleggen van een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: LEMA).
Bij het besluit van 22 december 2022 (primair besluit) heeft het CBR eiser een LEMA opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 4 mei 2023 heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR, mr. S. Sheikchote.
Tijdens de zitting zijn de meegebrachte getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de opgelegde maatregel onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
De politie eenheid Zeeland-West-Brabant heeft het CBR op 10 december 2022 mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke gesteldheid, vereist voor het besturen van categorieën motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven.
1.2.
Aan dit vermoeden ligt ten grondslag dat eiser op 10 december 2022, na een ongeval, is aangehouden als bestuurder van een oranje bestelbus terwijl hij te veel alcohol had gedronken. Bij eiser is door middel van een ademanalyse een ademalcoholgehalte van 230 µg/l geconstateerd.
1.3.
Omdat het geconstateerde ademgehalte tussen de 220 µg/l en 350 µg/l ligt en eiser een beginnersrijbewijs heeft, heeft het CBR eiser een LEMA opgelegd. Dit is een verplichte cursus over de risico’s van alcoholgebruik in het verkeer. Eiser heeft de cursus inmiddels gevolgd. Hij heeft nog een belang bij de beoordeling van het beroep in verband met de daarvoor gemaakte kosten.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiser
3.1.
Eiser geeft toe dat hij alcoholhoudende drank heeft gedronken, maar betwist dat hij als bestuurder is opgetreden. Hij stelt dat de politie ook niet heeft gezien dat hij heeft gereden. De politie heeft op de plaats van het ongeval gezien dat er een oranje bestelbus stond die beschadigd was. Vijf minuten nadat de agent op locatie was gearriveerd, zag hij twee mannen op hem aflopen, waarvan eiser er een was. Eiser is de eigenaar van de bus. Volgens eiser kan aan de verklaring van de getuige die hem op foto als de bestuurder heeft herkend, weinig waarde worden toegekend, nu hij getuigen naar voren heeft gebracht die hebben verklaard dat niet hij, maar [getuige 1] de bestuurder was. De verklaring van de getuige wordt weersproken door de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] (de getuigen). Deze verklaringen sluiten aan bij de verklaring van eiser die aangeeft dat niet hij maar [getuige 1] de bestuurder van de bestelbus was. Dit wordt eveneens bevestigd door zijn vrienden [getuige 1] en [getuige 2] . Gelet op deze getuigenverklaringen en zijn eigen verklaring kan niet worden vastgesteld dat eiser de bestuurder van de bestelbus was.
Standpunt verweerder
3.2.
Het CBR benadrukt dat het reeds een maatregel op moet leggen wanneer aannemelijk is dat een betrokkene een motorvoertuig heeft bestuurd onder invloed van een ademalcoholgehalte zoals vermeld in het van toepassing zijnde artikel van de regeling. Daarvoor is het voldoende dat het aan de aanhouding en de verbalisering ten grondslag liggende vermoeden dat eiser als bestuurder onder invloed van alcohol heeft gereden, wordt bevestigd door het daarop ingestelde onderzoek naar het (adem)alcoholgehalte. [1]
3.3
Volgens het CBR moet worden uitgegaan van de juistheid van de processen-verbaal. Gelet op de waarnemingen van verbalisanten en het door hun geschetste feitenrelaas, zoals opgenomen in de bevindingen, is naar het onderdeel van het CBR met voldoende mate van zekerheid vast komen te staan dat eiser op 10 december 2022 is opgetreden als bestuurder van een motorrijtuig. Het CBR hecht grote waarde aan de verklaring van een onafhankelijke getuige, die meteen na het ongeval ter plaatse kwam en de bestuurder van dichtbij heeft gezien. De getuige gaf een gedetailleerde omschrijving met uiterlijke kenmerken van de bestuurder en heeft vervolgens aan de hand van een foto eiser herkend als de bestuurder van de bestelbus ten tijde van de aanrijding.
Oordeel rechtbank
3.4.
De bevoegdheid tot het opleggen van een LEMA komt het CBR reeds toe indien aannemelijk is dat iemand in strijd met de wettelijke voorschriften onder invloed van alcoholhoudende stoffen een motorrijtuig heeft bestuurd. Met andere woorden, op basis van de geconstateerde feiten dient met voldoende mate van zekerheid vast komen te staan dat de betrokkene onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorrijtuig is opgetreden. [2]
De rechtbank overweegt dat het CBR, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel af mag gaan op de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zo ver deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en de inhoud van die betwisting grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994 ten grondslag kunnen worden gelegd. [3]
3.5
Niet in geschil is dat eiser op 10 december 2022 onder invloed van alcoholhoudende drank was (230 µg/l ), zoals ook blijkt uit de uitslag van de ademanalyse. Wel betwist eiser dat hij toen als bestuurder van een motorrijtuig is opgetreden.
Kan eiser worden aangemerkt als bestuurder van de bestelbus?
3.6
De rechtbank hecht, met het CBR, grote waarde aan de processen-verbaal van bevindingen van de politie en de daarin opgenomen verklaring van de getuige, die stellig is in zijn herkenning van eiser als bestuurder van de oranje bestelbus die daarmee heeft gereden en het ongeval heeft veroorzaakt.
Twee politieagenten hebben in hun processen-verbaal van bevindingen verklaard dat zij op 10 december 2022 omstreeks 01.30 uur het verzoek kregen om ter plaatse te gaan aan [adres 1] in [plaats] . Van collega’s ter plaatse hoorde de agenten dat er personenauto’s met schade waren aangetroffen en dat er moest worden uitgekeken naar een oranje bestelbus (die van eiser bleek te zijn). De agent zag de bestelbus, met flinke schade, op de [adres 2] in [plaats] geparkeerd staan. Na ongeveer 5 minuten zagen de agenten twee mannen, zijnde eiser en [getuige 1] , aan komen lopen. Eiser verklaarde op dat moment dat zijn bestelbus was gestolen, maar aan de bus was geen braakschade te zien. De getuige die melding had gedaan heeft verklaard dat de bestuurder van de bestelbus een Noord-Afrikaans uiterlijk had, zwart haar met krulletjes en een baardje. Eiser bleek aan het signalement van de bestuurder te voldoen. Een een ter plaatse genomen foto van eiser en [getuige 1] is naar de getuige doorgestuurd. De getuige heeft eiser daarop herkend als bestuurder van de auto en heeft tevens verklaard dat [getuige 1] (waarvan op de foto is te zien dat hij blond haar heeft) zeker niet de bestuurder van de auto is. Van belang is daarbij dat de uiterlijke kenmerken van eiser en [getuige 1] niet overeenkomen en dat een persoonsverwisseling door de getuige dan ook niet aannemelijk is.
3.7
Het is (vervolgens) aan eiser om aannemelijk te maken dat grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994 ten grondslag kunnen worden gelegd.
Naar oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd.
De door eiser overgelegde getuigenverklaringen en de ter zitting afgelegde verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn niet afkomstig van een objectieve bron, maar alle uit eisers eigen vrienden- en familiekring. De rechtbank acht deze verklaringen niet geloofwaardig en gaat hieraan voorbij. Hetzelfde geldt voor eisers eigen verklaring, die inconsistenties vertoont, waar hij eerst heeft verklaard dat de bestelbus zou zijn gestolen en vervolgens dat zijn vriend ermee zou hebben gereden. Daarbij is ook onduidelijk gebleven hoe deze vriend, [getuige 1] , de sleutel die nacht weer terug heeft kunnen geven aan eiser. De enige onafhankelijke verklaring in het dossier betreft de verklaring van de getuige die meteen melding heeft gemaakt van het ongeval, heeft verklaard over het signalement van de bestuurder en vervolgens, na het tonen van een foto van eiser en [getuige 1] samen, eiser heeft aangewezen als de bestuurder.
De rechtbank is van oordeel dat het CBR op grond van de bevindingen zoals opgenomen in het proces-verbaal van politie met voldoende mate van zekerheid kon vaststellen dat eiser op 10 december 2022 onder invloed van alcohol een motorrijtuig heeft bestuurd.
3.8
Dat de politieagenten (zelf) niet hebben waargenomen dat eiser ten tijde van zijn aanhouding op 10 december 2022 het motorrijtuig bestuurde, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) waarin is overwogen dat uit de wettelijke voorschriften niet voortvloeit dat een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994 moet zijn geconstateerd tijdens het besturen van een motorrijtuig. [4]
Belangenafweging?
4. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994 en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) geen ruimte laten om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Een rechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven. [5] Dan moet het gaan om een situatie waarin de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. Eiser heeft geen zodanige bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. Ook de rechtbank is hiervan niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank komt tot de slotsom dat het CBR op goede gronden aan eiser een LEMA heeft opgelegd. Dit betekent dat het beroep ongegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit in stand zal blijven.
6. Nu het beroep ongegrond word verklaard, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Ook krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 23 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994:
Artikel 130, eerste lid
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste lid
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
ademalcoholgehalte: ademalcoholgehalte dat wordt geconstateerd tijdens een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, of derde lid, onderdeel a, van de wet.
Artikel 7
Het CBR besluit tot een lichte educatieve maatregel alcohol en verkeer indien:
(…)
ij betrokkene, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5‰, maar lager is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8‰.

Voetnoten

1.Het CBR verwijst naar ABRvS 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8798.
2.ABRvS 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:756.
3.ABRvS 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4261.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 6 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW7633.
5.ABRvS 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:415.