ECLI:NL:RBZWB:2023:8301

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3274
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, waarin zijn bezwaar tegen de beëindiging van de minnelijke schuldhulpverlening niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft op 20 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn advocaat, mr. N.M. Feijtel, aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij inmiddels is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) en daardoor geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit in stand. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 24 november 2023 door rechter R.P. Broeders, in aanwezigheid van griffier mr. S.C.J.J. van Roij. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3274 WGS

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 juni 2022 (bestreden besluit).
Orionis heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. N.M. Feijtel en [naam] namens Orionis.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van Orionis
waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard, omdat eiser is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) en er geen procesbelang meer bestaat bij een beslissing op het bezwaar. De rechtbank doet dat mede aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Op 24 november 2021 heeft eiser een aanvraag bij Orionis ingediend voor minnelijke schuldhulpverlening.
Met het besluit van 20 december 2021 (primair besluit I) is eiser toegelaten tot de minnelijke schuldhulpverlening. Bij dit besluit is een plan van aanpak gevoegd waarin de keuze is gemaakt voor het onderzoeken van de mogelijkheid van een saneringskrediet.
Met het besluit van 5 april 2022 (primair besluit II) heeft Orionis het primaire besluit I ingetrokken en de minnelijke schuldhulpverlening van eiser beëindigd, omdat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Die omstandigheden ziet Orionis in een beroepsprocedure in verband met een afgewezen schadeclaim die ertoe kan leiden dat er in de toekomst mogelijk sprake is van vermogen.
Eiser heeft op 7 april 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit van 22 juni 2022 heeft Orionis het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Orionis heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is, omdat eiser is toegelaten tot de Wsnp-regeling en er daardoor geen procesbelang meer bestaat bij het bezwaar tegen de beëindiging van de minnelijke schuldhulpverlening. Ook heeft eiser er zelf voor gekozen om een beroep te doen op de Wsnp en is de toepassing van het Wsnp-traject per vonnis van 21 juni 2022 uitgesproken.
Beroepsgronden
4. Eiser begrijpt niet dat Orionis op 12 mei 2022 zijn bezwaar ontvankelijk verklaart en vervolgens op 27 juni 2022 niet-ontvankelijk. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel procesbelang heeft, omdat hij niet anders kon dan de Wsnp aan te vragen. Orionis had namelijk de schuldhulpverlening beëindigd. Ook stelt eiser procesbelang te hebben doordat hij zes maanden eerder uit de schulden was geweest als Orionis de hardheidsclausule had gevolgd en de minnelijke schuldhulpverlening via het saneringskrediet had voortgezet. Indien de rechtbank beslist dat Orionis een onrechtmatig besluit heeft genomen, stelt eiser dat de Wsnp gestopt kan worden en kan worden overgegaan in schuldsanering dan wel minnelijke schuldhulpverlening.
Verder is eiser van mening dat zijn bankafschriften niet hadden moeten worden toegevoegd aan het dossier, omdat dit een schending van zijn recht op privacy oplevert. Eiser stelt dat het om de vraag gaat of het besteden besluit rechtmatig is genomen. Volgens hem zou de Staat alsmede eiser zelf bij een onrechtmatig besluit de geleden schade in de vorm van maandelijkse kosten van bewind (€ 80,85) mogelijk kunnen verhalen op Orionis.
Oordeel van de rechtbank
5. De vraag die moet worden beantwoord is of eiser nog enig procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar.
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters [1] is pas sprake van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Als mogelijke schade wordt gesteld als procesbelang, dan moet tot op zekere hoogte aannemelijk worden gemaakt dat er schade is en dat die ook het gevolg is van het bestreden besluit én dat eiser aanspraak kan maken op vergoeding daarvan.
5.2
De rechtbank heeft op 21 juni 2022 het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zoals bedoeld in artikel 284, eerste lid, van de Faillissementswet toegewezen. Eiser beoogt met zijn beroep de minnelijke schuldhulpverlening aan hem te doen hervatten. Zoals blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] , is een minnelijk traject in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) niet meer aan de orde nadat een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling is toegewezen.
5.3
Procesbelang is het belang dat eiser heeft bij de uitkomst van de procedure. Het betreft niet de vraag óf eiser gelijk heeft, het gaat erom of hij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat zou hebben. Het doel dat hem voor ogen staat, moet met de beroepsprocedure kunnen worden bereikt. Omdat hervatting van de gemeentelijke schuldhulpverlening niet kan plaatsvinden doordat de Wsnp-regeling inmiddels is beëindigd, kan eiser door het instellen van dit beroep niet bereiken wat hem voor ogen staat. Hierbij merkt de rechtbank op dat eiser bij vonnis van 14 augustus 2023 met schone lei uit de Wsnp is gekomen. Eiser is schuldenvrij. Van een actueel en concreet (proces)belang bij de beoordeling van het beroep van eiser kan om die reden niet worden gesproken. Ook eisers stelling dat de Staat mogelijk schade heeft (gelegen in de kosten van toepassing van de Wsnp-regeling) kan niet leiden tot het oordeel dat eiser procesbelang heeft, nu, als er al schade zou zijn, eiser geen vergoeding daarvan kan verwachten.
5.4
Dat eiser zelf schade heeft, is niet tot op zekere hoogte aannemelijk geworden. Het is niet uit te sluiten dat eiser bij voortzetting van de minnelijke schuldhulpverlening middels een saneringskrediet eerder “verlost” zou zijn van zijn oude schuldeisers, maar daarvoor zou hij een nieuwe schuld zijn aangegaan. Inmiddels staat vast dat eiser ongeveer één jaar nadat hij op zijn verzoek is toegelaten tot de Wsnp ook de schone lei heeft gekregen. Hij is daardoor verlost van zijn “oude schulden” zonder dat hij in plaats daarvoor een nieuwe schuld heeft moeten aangaan. Het is daarom juist niet aannemelijk dat eiser schade kán hebben van het besluit tot beëindiging van de minnelijke schuldhulpverlening.
5.5
Orionis heeft het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke bespreking van eisers beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 24 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Faillissementswet (Fw)
Artikel 284, eerste lid
Een natuurlijke persoon kan, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Artikel 288, eerste en derde lid
1. Het verzoek, bedoeld in artikel 284, eerste lid, wordt slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is:
a. dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend, te goeder trouw is geweest; en
dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3. Het verzoek kan in afwijking van het eerste lid, onder b, en het tweede lid, onder c, worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4071.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1085.