In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 juli 2021. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak, een hoekwoning in [plaats], vastgesteld op € 234.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, vond deze waarde te hoog en stelde dat de waarde maximaal € 211.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door [naam 1] en de heffingsambtenaar door [naam] en [taxateur].
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd dat de waarde op basis van vergelijkingsmethode onderbouwde. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 100 voor belanghebbende. De rechtbank kent ook een proceskostenvergoeding toe van € 1.674 aan belanghebbende, en gelast dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma en openbaar gemaakt op 28 november 2023. Het beroep is ongegrond verklaard, en de WOZ-waarde en de aanslag blijven gehandhaafd.