In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 juli 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 420.000 per 1 januari 2020. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij partijen overeenstemming bereikten over de waarde van de woning voor het jaar 2021, die werd vastgesteld op € 305.000.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en oordeelt dat de belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 100 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase bedraagt twee jaar, maar in dit geval is de termijn met afgerond negen maanden overschreden. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid als partijen in deze zaak zijn aangemerkt, waarbij de minister aansprakelijk is voor de schadevergoeding.
Daarnaast heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.