ECLI:NL:RBZWB:2023:8201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
21/3873
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding immateriële schade in het kader van WOZ-waarde vaststelling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade in het kader van een beroepsprocedure tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 juli 2021. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 187.000 per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2023 hebben partijen overeenstemming bereikt over de vastgestelde waarde en de aanslag OZB, maar er bleef onenigheid over de schending van artikel 40 van de Wet WOZ en de vergoeding van immateriële schade. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarprocedure niet de gevraagde gegevens had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aan de informatieverplichting had voldaan en dat er geen sprake was van een schending van artikel 40.

De rechtbank concludeerde dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, en dat deze termijn met ongeveer acht maanden was overschreden. De rechtbank kende belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100 voor de overschrijding van de redelijke termijn. De bezwaarfase was niet overschreden, waardoor de minister als partij in het geding werd aangemerkt en verantwoordelijk werd gesteld voor de schadevergoeding en proceskosten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel een vergoeding van proceskosten van € 418,50 toe aan belanghebbende, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 49.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3873

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [BV.] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, de heffingsambtenaar,

en

de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie), de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade dat is gedaan in het kader van een beroepsprocedure tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 juli 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 187.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende (onder andere) een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Middelburg voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende, [naam 1] , verbonden aan [BV.] en namens de heffingsambtenaar [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de vastgestelde waarde en daarmee ook over de aanslag OZB. Belanghebbende heeft het beroep in zoverre ingetrokken. Partijen houdt nog wel verdeeld of sprake is van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn en om een proceskostenvergoeding. De rechtbank zal deze geschilpunten hierna beoordelen aan de hand van de argumenten van belanghebbende.
Schending van artikel 40 Wet WOZ?
3. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte niet de gevraagde gegevens aan hem heeft toegezonden.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift gevraagd om alle relevante gegevens aan hem toe te sturen. Met het verstrekken van een taxatiekaart met een opgave van vergelijkbare verkopen (en waardekenmerken) heeft de heffingsambtenaar aan deze vraag voldaan. Belanghebbende heeft tijdens de bezwaarprocedure niet gesteld dat deze informatie onvolledig was en daarom is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
3.2.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 27 februari 2021. De intrekking van het beroep heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2023, waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond 8 maanden.
3.3.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100.
3.4.
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 28 juli 2021. De bezwaarfase heeft afgerond zes maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase niet is overschreden. Dit brengt mee dat het gehele bedrag voor rekening komt van de minister. De minister moet daarom worden aangemerkt als partij in dit geding.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
4. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
4.1.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 837 en de wegingsfactor 0,5. De vergoeding bedraagt dus € 418,50, te betalen door de minister. Ook het griffierecht moet door de minister aan belanghebbende worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 100;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • gelast dat de minister het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt, zijnde € 49.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A Boersma, rechter, in aanwezigheid van M.J.D.I.M. Vinken, griffier, op 28 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.