In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een tussenwoning, vastgesteld op € 217.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, met inachtneming van de toestand op 1 januari 2021. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 211.000 zou moeten zijn. De rechtbank oordeelt dat het beroep van belanghebbende niet slaagt en dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) gehandhaafd blijven.
Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, maar dat deze termijn met ongeveer negen maanden is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, waarvan € 33,33 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 66,67 voor rekening van de Staat der Nederlanden. Ook wordt een proceskostenvergoeding van € 209,25 toegekend, die door de heffingsambtenaar en de Staat ieder voor de helft moet worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige waardebepaling door de heffingsambtenaar en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in bestuursrechtelijke procedures.