ECLI:NL:RBZWB:2023:8170

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
BRE 21/5020 en BRE 21/5021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schenkbelasting en natuurlijke verbintenis in relatie tot schenkingen aan belanghebbende

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende aanslagen schenkbelasting opgelegd naar aanleiding van twee schenkingen in 2019, elk ter waarde van € 247.827. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank behandelt de beroepen op zitting op 13 oktober 2023, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden en de inspecteur door meerdere vertegenwoordigers.

De rechtbank onderzoekt of de aanslagen schenkbelasting terecht zijn opgelegd en of de schenkingen vrijgesteld zijn op basis van artikel 33 van de Successiewet 1956, dat schenkingen vrijstelt die strekken tot voldoening aan een natuurlijke verbintenis. Belanghebbende, die in België woont, had een relatie met de overledene, maar de rechtbank concludeert dat er geen dringende morele verplichting bestond van de zoons van de overledene jegens belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schenkingen voldeden aan de criteria voor een natuurlijke verbintenis, en dat de inspecteur terecht de vrijstelling niet heeft toegepast. De beroepen worden ongegrond verklaard, en belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/5020 en 21/5021

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 14 oktober 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende ter zake van twee schenkingen in het jaar 2019 per schenking een aanslag schenkbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 247.827 (de aanslagen schenkbelasting).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr.drs. [naam 1] en mr. [naam 2] , beiden verbonden aan [NV.] , en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , drs. [inspecteur 3] en mr. [inspecteur 4] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen schenkbelasting terecht zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de schenkingen van schenkbelasting zijn vrijgesteld. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen schenkbelasting terecht zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woont in België. Zij heeft een (LAT)relatie gehad met wijlen de heer [naam 3] , overleden op [datum] 2019 (de overledene). Belanghebbende en de overledene hebben niet samengewoond.
3.1.
[naam 4] en [naam 5] zijn de enige erfgenamen van de overledene (de zoons).
3.2.
Op 20 juni 2019 heeft belanghebbende met de zoons een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
In aanmerking nemende
(…)
  • Dat erflater[rechtbank: de overledene]
    ten tijde van zijn overlijden reeds gedurende anderhalf jaar een publiek bekende relatie had met verkrijger[rechtbank: belanghebbende]
    .
  • Dat[de overledene]
    voornemens was om bij overlijden op enigerlei wijze in de verzorging van[belanghebbende]
    te voorzien, waarbij gedachten uitgingen naar verzorging in de vorm van huisvesting voor[belanghebbende]
    en haar kinderen en naar de voorziening in haar levensonderhoud.
  • Dat[de overledene]
    door zijn overlijden vermelde wens echter niet (in zijn testament) heeft kunnen concretiseren;
  • Dat de geuite voornemens noch naar Belgisch, noch naar Zwitsers recht kunnen worden aangemerkt als een rechtsgeldige uiterste wilsbeschikking;
  • Dat op zoons derhalve juridisch gezien geen enkele verplichting rust uit dien hoofde;
  • Dat zoons desalniettemin in zekere mate gevolg willen geven aan de wensen van[de overledene]
    ,
  • Dat partijen van mening zijn dat op de zoons een dringende morele verplichting rust van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen al voldoening van een aan[belanghebbende]
    toekomende prestatie (natuurlijke verbintenis) moet worden aangemerkt.
  • (…)

Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

Artikel 1

Op grond van de op hen rustende dringende morele verplichting zullen de zoons aan[belanghebbende]
doen toekomen een bedrag groot EUR 500.000 (…) welk bedrag[belanghebbende]
bij dezen aanvaardt.”
3.3.
Belanghebbende heeft inzake haar verkrijging twee aangiften schenkbelasting ingediend met elk een bedrag van € 250.000. In deze aangiften heeft belanghebbende een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 33, aanhef en onder 12, van de Successiewet 1956 (SW).
3.4.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslagen schenkbelasting de vrijstelling waar belanghebbende een beroep op doet, niet toegepast.
3.5.
Belanghebbende heeft een met de hand geschreven en niet ondertekend stuk overgelegd, waaruit de volgende tekst is te destilleren:
‘Wilsverklaring. [plaats 2] 17 januari 2019 Van [naam 3] . Als ik ben overleden dan schenk ik aan [belanghebbende] Het huis [holding] door overdracht vd aandelen aan haar en bij aanschaf andere auto een bedrag van 45000 Euro 3-5 jaar. 11000 Euro per maand [belanghebbende] '.

Geschil

4. Wat partijen verdeeld houdt, is of de schenkingen van de zoons aan belanghebbende hebben gestrekt tot voldoening aan een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:3 BW), zodat die van schenkbelasting zijn vrijgesteld.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende feiten en omstandigheden dient te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die leiden tot de conclusie dat sprake is van een schenking die strekt tot voldoening aan een natuurlijke verbintenis.
4.2.
Belanghebbende betoogt dat tijdens het leven van de overledene naar objectieve maatstaven beoordeeld, een dringende morele verplichting jegens haar is ontstaan ofwel een natuurlijke verbintenis en dat deze natuurlijke verbintenis door vererving op de zoons is overgegaan. Zij heeft vanaf augustus 2016 tot [datum] 2019 een duurzame relatie met de overledene gehad. Belanghebbende stelt dat zij na haar echtscheiding door de overledene werd verzorgd, dat zij financieel afhankelijk van hem was en dat zij na zijn overlijden het financieel niet eenvoudig heeft gehad, omdat zij op dat moment geen inkomen had en geen zicht had op een baan. Zij had daarnaast hoge huurkosten van de woning waarin zij verbleef en daarnaast ook nog hoge studiekosten van haar kinderen. Belanghebbende heeft naast het handgeschreven stuk in 3.5 een verklaring van de toenmalige adviseur van de overledene ingebracht. In deze verklaring is opgenomen dat de overledene het handgeschreven stuk aan de adviseur heeft overhandigd en dat de overledene tegenover de adviseur heeft verklaard dat hij zich moreel gedrongen voelde om belanghebbende verzorgd achter te laten.
4.3.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de zoons van de overledene geen dringende morele verplichting hadden jegens belanghebbende. Ook bestond er geen natuurlijke verbintenis tussen belanghebbende en de overledene. Belanghebbende heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdens het leven van de overledene een dermate uitzonderlijke prestatie heeft verricht dat zij een vergoeding mocht verwachten uit hoofde van een natuurlijke verbintenis. Volgens de inspecteur is niet gebleken dat belanghebbende gedurende haar relatie met de overledene een uitzonderlijk offer heeft gebracht dat een dergelijke verwachting rechtvaardigt. Dankzij haar relatie met de overledene heeft zij zich in korte tijd een zeer luxe levensstijl kunnen aanmeten. Er is geen jurisprudentie waaruit valt op te maken dat een voortzetting van een dergelijke luxe levensstijl wordt aangemerkt als voldoening aan een natuurlijke verbintenis. Daarnaast is de handgeschreven, niet-ondertekende ‘wilsverklaring’ niet gelijk te stellen met een concepttestament, zodat deze verklaring niet voldoende is om het bestaan van een natuurlijke verbintenis van de twee zonen aan te kunnen nemen. Ook maakt belanghebbende niet aannemelijk dat zij niets aan haar eerdere echtscheiding heeft overgehouden.

Motivering

5. Artikel 33, aanhef en onder 12, van de SW bepaalt onder meer dat van schenkbelasting is vrijgesteld hetgeen wordt verkregen indien en voor zover de schenking heeft gestrekt tot voldoening aan een natuurlijke verbintenis als is bedoeld in artikel 6:3 BW (de vrijstelling).
5.1.
Ingevolge artikel 6:3, eerste lid, BW is een natuurlijke verbintenis een rechtens niet-afdwingbare verbintenis. Het tweede lid, aanhef en onderdeel b bepaalt dat een natuurlijke verbintenis bestaat wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt.
5.2.
De civiele kamer van de Hoge Raad heeft in het arrest van 10 oktober 2014 [1] , onder meer geoordeeld:
‘3.7. (…). De verwijzing naar de maatschappelijke opvattingen brengt mee dat de vraag of sprake is van een natuurlijke verbintenis moet worden beoordeeld naar een objectieve maatstaf en dat aan het subjectieve inzicht van degene die de prestatie heeft verricht, geen beslissende betekenis toekomt. Volgens vaste rechtspraak dient bij de beantwoording van de vraag of naar objectieve maatstaven sprake is van voldoening aan een natuurlijke verbintenis, mede acht te worden geslagen op de omstandigheden ten tijde van het verrichten van de prestatie, waaronder de ‘wederzijdse welstand en behoefte van partijen’. (…)’
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de schenkingen sprake was van het voldoen aan een natuurlijke verbintenis. De rechtbank heeft hierbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen. Niet aannemelijk is dat in objectieve zin sprake was van een zo dringende verplichting van de schenkers ten opzichte van belanghebbende dat zij de nakoming ervan mocht beschouwen als voldoening van een haar toekomende prestatie. Belanghebbende heeft weliswaar een relatie met de overledene gehad van (minimaal) anderhalf jaar, maar van samenwoning of gezamenlijke kinderen is geen sprake. Ook heeft de overledene belanghebbende een woning laten bewonen, waarvoor zij geen huur hoefde te betalen, maar niet bekend is of en in hoeverre belanghebbende zelf over inkomen of vermogen beschikte om de voldoening van de huurpenningen na het overlijden voort te zetten. Over de eigen welstand en behoefte van belanghebbende zijn immers geen objectief verifieerbare gegevens verstrekt. Door belanghebbende zijn onvoldoende (objectieve) feiten of omstandigheden aangevoerd die aanknopingspunten zouden kunnen bieden voor het aannemen van een dringende morele verplichting van de overledene of de zoons jegens haar in de zin van artikel 6:3 BW. De inspecteur heeft terecht de vrijstelling niet toegepast. De aanslagen schenkbelasting zijn terecht opgelegd.
5.4.
Belanghebbende heeft verzocht om toepassing van de hardheidsclausule [2] . De bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule is voorbehouden aan de Minister van Financiën. Het beroep van belanghebbende op het Besluit van de Staatssecretaris van 25 maart 2013 [3] faalt, reeds omdat niet aannemelijk is gemaakt dat is voldaan aan de in dat Besluit gestelde voorwaarden voor tegemoetkoming.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, voorzitter, mr.drs. J.H. Bogert en mr. J.A. den Braber-Riemens, rechters, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 24 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Staatscourant 2013, nr. 8761, 3 april 2013