Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
- Dat erflater[rechtbank: de overledene]
ten tijde van zijn overlijden reeds gedurende anderhalf jaar een publiek bekende relatie had met verkrijger[rechtbank: belanghebbende]
. - Dat[de overledene]
voornemens was om bij overlijden op enigerlei wijze in de verzorging van[belanghebbende]
te voorzien, waarbij gedachten uitgingen naar verzorging in de vorm van huisvesting voor[belanghebbende]
en haar kinderen en naar de voorziening in haar levensonderhoud. - Dat[de overledene]
door zijn overlijden vermelde wens echter niet (in zijn testament) heeft kunnen concretiseren; - Dat de geuite voornemens noch naar Belgisch, noch naar Zwitsers recht kunnen worden aangemerkt als een rechtsgeldige uiterste wilsbeschikking;
- Dat op zoons derhalve juridisch gezien geen enkele verplichting rust uit dien hoofde;
- Dat zoons desalniettemin in zekere mate gevolg willen geven aan de wensen van[de overledene]
, - Dat partijen van mening zijn dat op de zoons een dringende morele verplichting rust van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen al voldoening van een aan[belanghebbende]
toekomende prestatie (natuurlijke verbintenis) moet worden aangemerkt. - (…)
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
doen toekomen een bedrag groot EUR 500.000 (…) welk bedrag[belanghebbende]
bij dezen aanvaardt.”