Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/393 en 23/2713
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, de heffingsambtenaar,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid), de minister.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 15 december 2021 (zaaknummer 22/393) en 24 maart 2023 (zaaknummer 23/2713).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 april 2021 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) voor belastingjaar 2021 (waardepeildatum 1 januari 2020) vastgesteld op € 978.000. Gelijktijdig is een aanslag onroerendezaakbelastingen aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 mei 2022 de waarde van de woning voor belastingjaar 2022 (waardepeildatum 1 januari 2021) vastgesteld op € 1.239.000. Gelijktijdig is een aanslag onroerendezaakbelastingen aan belanghebbende opgelegd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende inzake de WOZ-waarde met waardepeildatum 1 januari 2020 ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende inzake de WOZ-waarde met waardepeildatum 1 januari 2021 gegrond verklaard en de waarde verlaagd tot € 1.091.00. De daarmee samenhangende aanslag onroerendezaakbelasting is dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast is een kostenvergoeding aan belanghebbende toegekend van € 592 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting).
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [taxateur] en [naam] .
Beoordeling door de rechtbank
2. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de vaststelling van de WOZ-waarde met waardepeildatum 1 januari 2020 op € 839.000 en de vaststelling van de WOZ-waarde met waardepeildatum 1 januari 2021 op € 841.000. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en de beroepen gegrond verklaren.
2.1.
Belanghebbende heeft in de procedure van de WOZ-waarde met waardepeildatum 1 januari 2020 verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt als regel een periode van twee jaar [1] . De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 1 juni 2021. De rechtbank doet uitspraak op 20 november 2023 waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond 6 maanden.
2.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 50.
2.3.
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 15 december 2021. De bezwaarfase heeft afgerond 7 maanden geduurd en daarmee 1 maand te lang. Dit brengt mee dat 1/6 deel (€ 8,33) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 41,67) voor rekening van de minister. De minister is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.
Conclusie en gevolgen
3. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak van 15 december 2021 en die van 24 maart 2023 voor zover deze uitspraken betrekking hebben op de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen.
3.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de heffingsambtenaar de griffierechten van € 100 aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Over de proceshandelingen hebben partijen ter zitting overeenstemming bereikt.
In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. Vast staat dat bij uitspraak op bezwaar van 24 maart 2023 een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend. De heffingsambtenaar heeft ermee ingestemd dat voor de bezwaarfase inzake zaaknummer 22/393 nog 2 maal € 296 moet worden toegekend.
In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De heffingsambtenaar heeft ermee ingestemd dat voor de beroepen 4 maal € 837 moet worden toegekend.
De totale toegekende proceskostenvergoeding komt daarmee op € 3.940.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 15 december 2021 behoudens de beslissing over de kostenvergoeding;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 24 maart 2023;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2020 tot € 839.000 en vermindert de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021 tot € 841.000 en vermindert de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig;
- veroordeelt de minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 41,67;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 8,33;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar de griffierechten van € 100 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 3.940 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 20 november 2023 openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.