ECLI:NL:RBZWB:2023:8085

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
02-027210-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door aanwezigheid van amfetamine

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, samen met zijn vader, in hun garagebedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van amfetamine in het bedrijf, waaronder restanten amfetamineolie en een vingerafdruk van de vader van de verdachte op een bakje met kristallen. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking van het bedrijfspand onrechtmatig was en dat er geen bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de amfetamine. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte moest zijn van de aanwezigheid van de drugs in zijn bedrijf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tweede tenlastelegging, die betrekking had op natriumboorhydride, wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig feit, maar dat er geen reden was voor een gevangenisstraf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-027210-22
vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ([geboorteland])
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:
in vereniging met een ander opzettelijk amfetamine aanwezig heeft gehad;
feit 2:
in vereniging met een ander voorbereidingshandelingen heeft getroffen, gericht op de productie van methamfetamine.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op het gegeven dat verdachte samen met zijn vader eigenaar van het garagebedrijf is en daar ook werkzaam was. Ook zijn er verschillende restanten amfetamineolie op verschillende plekken in het bedrijf aangetroffen. Verder acht de officier van justitie van belang dat de vingerafdruk van de vader van verdachte en tevens medeverdachte is aangetroffen aan de binnenzijde van een bakje waar restanten van kristallen in zaten. Ten aanzien van de natriumboorhydride, onder feit 2 tenlastegelegd, stelt de officier van justitie vast dat de medeverdachte bij de politie verklaard heeft dat de tas rondslingerde in het bedrijf en dat verdachte dat gezien moet hebben. Daar komt bij dat in de telefoon van verdachte een chatgesprek is aangetroffen, dat ziet op softdrugs. Dit alles maakt dat verdachte samen met de medeverdachte niet alleen de beschikkingsmacht had over de aangetroffen goederen/stoffen, maar dat hij ook wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van die goederen/stoffen.
Ten aanzien van feit 1 gaat de officier van justitie uit van een hoeveelheid van 127,19 gram amfetamine in plaats van de tenlastegelegde 160 gram.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten. Er was onvoldoende verdenking voor de officier van justitie om toestemming te geven om het pand te doorzoeken. De doorzoeking en inbeslagneming zijn om die reden niet rechtmatig geweest. Verdachte is door deze inbreuk in zijn belangen, zoals vervat in de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM), geschaad. Nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim moet bewijsuitsluiting volgen. Primair is het verzoek dan ook om verdachte van de feiten vrij te spreken.
Subsidiair dient eveneens vrijspraak te volgen voor beide feiten. Voor feit 1 geldt immers dat verdachte geen wetenschap had van de hoeveelheid amfetamine die in het pand is aangetroffen. Ten aanzien van feit 2 wist verdachte niet van de zak met natriumboorhydride. Het door de officier van justitie aangehaalde chatgesprek ziet op softdrugs en heeft niets te maken met amfetamine of natriumboorhydride.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op 12 juli 2021 heeft een doorzoeking van een bedrijfspand aan de [adres] in [plaats] plaatsgevonden. Op dit adres zit [bedrijf] gevestigd, een bedrijf in reparaties en schoonmaak van auto's dat eigendom is van verdachte en zijn vader, [medeverdachte]. Tijdens de doorzoeking is een hoeveelheid amfetamine in Tupperware bakjes in de kantoorruimte op de eerste verdieping aangetroffen. Ook is ongeveer 10 kilogram natriumboorhydride aangetroffen in de kofferbak van een witte Volkswagen Polo, die in de werkruimte stond.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de verdediging met betrekking tot een onherstelbaar vormverzuim voor wat betreft de doorzoeking van het bedrijfspand in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering onvoldoende is onderbouwd. Niet is immers toegelicht wat de ernst van de inbreuk is, wat het geschonden belang is en welk nadeel hier voor verdachte uit is voortgevloeid. De verdediging heeft zich bij het formuleren van het verweer enkel in algemene zin uitgelaten over een schending van de artikelen 6 en 8 van het EVRM.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
De vraag is of kan worden vastgesteld dat verdachte de amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarvoor is vereist dat hij wist van de aanwezigheid van de drugs én dat die drugs zich binnen zijn machtssfeer bevonden.
Verdachte heeft verklaard niets te weten van de amfetamine.
Uitgangspunt is dat verdachte geacht wordt te weten wat zich in zijn bedrijf bevindt. Daar komt bij dat de amfetamine open en bloot in een keukenla lag. De rechtbank stelt verder vast dat in het bedrijf meer drugsgerelateerde stoffen zijn aangetroffen. Zo zijn er verspreid in het bedrijf in het volle zicht meerdere jerrycans met restanten amfetamineolie aangetroffen, alsmede een bakje waar restanten van kristallen (amfetamine) in zaten, met daarop een vingerafdruk van de medeverdachte. De verklaring van verdachte dat hij geen weet had van de amfetamine, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig. Dit leidt tot het oordeel dat verdachte niet alleen kon beschikken over de amfetamine, maar dat hij er ook van af wist. Dit geldt ook voor zijn vader en tevens medeverdachte, aangezien deze mede-eigenaar is van het bedrijf en hier ook geregeld kwam. Er is dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het feit dat verdachte samen met zijn vader een hoeveelheid amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uitgegaan moet worden van een hoeveelheid van 127,19 gram.
Ten aanzien van de ongeveer 10 kilogram natriumboorhydride, zoals tenlastegelegd onder feit 2, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om wetenschap bij verdachte vast te stellen. Dit maakt dat verdachte vrijgesproken wordt van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 12 juli 2021 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 127 gram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring dient strafvermindering toegepast te worden op grond van een onherstelbaar vormverzuim vanwege de onrechtmatige doorzoeking en inbeslagneming.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van ruim 127 gram amfetamine. Amfetamine werkt sterk verslavend en is zeer schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien heeft het gebruik en de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogenscriminaliteit en andere vormen van criminaliteit tot gevolg. Verdachte kan hier met zijn handelen medeverantwoordelijk voor worden gehouden. Er is dan ook sprake van een ernstig feit. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een vormverzuim en ziet uit dien hoofde geen reden voor strafvermindering.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op de Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Naast voornoemde omstandigheden houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is werkzaam in zijn bedrijf en heeft geen schulden. Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet ten aanzien van Opiumwetdelicten.
Alles afwegende en dan met name het gegeven dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank aanzienlijk afwijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank ziet, gelet op de bewezenverklaring en de persoonlijke omstandigheden, geen ruimte voor een (voorwaardelijke) gevangenisstraf. Wel acht zij een deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden. Zij zal verdachte veroordelen tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Met de voorwaardelijke straf wordt verdachte gestimuleerd zich in de toekomst op het rechte pad te begeven.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1. EUR, ibn 12-07-2021 (Omschrijving: G2354138).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 november 2023.
Mr. D.J.L. Martens en mr. M.E. de Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.