ECLI:NL:RBZWB:2023:8070

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
C/02/408149 / JE RK 23-583
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van een complexe gezinsproblematiek

Op 1 november 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleegzorgvoorziening te verlengen voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor vier maanden, tot 3 maart 2024, en het resterende deel van het verzoek aangehouden voor een nieuwe mondelinge behandeling.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders van [minderjarige] belast zijn met het ouderlijk gezag, maar dat [minderjarige] momenteel bij zijn oma verblijft. De GI heeft in haar advies aangegeven dat er zorgen zijn over de situatie van de moeder, die nog steeds blowt en niet open is over haar relatie met de vader. De onderlinge verstandhouding tussen de moeder en de oma is slecht, wat de terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder bemoeilijkt. De kinderrechter heeft de betrokkenen, waaronder de moeder, de vader en de oma, gehoord en vastgesteld dat zij allen instemmen met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft benadrukt dat er duidelijkheid moet komen over het perspectief van [minderjarige] en dat de GI tijd nodig heeft om dit te onderzoeken. De beslissing om de machtiging te verlengen is genomen in het belang van [minderjarige], zodat hij de nodige stabiliteit en zorg kan ontvangen. De kinderrechter heeft de GI verzocht om betrokkenen schriftelijk te informeren over de voortgang van de zaak en heeft een nieuwe mondelinge behandeling gepland voor uiterlijk 5 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/408149 / JE RK 23-583
Datum uitspraak: 1 november 2023
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats 1] ,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader ,
wonende te [plaats 2] ,

[oma] ,

hierna te noemen: oma,
wonende te [plaats 3] ,
advocaat: mr. G. Demir te Gilze.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de kinderrechter over het resterende verzoek geadviseerd.

Het (verdere) procesverloop

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 28 april 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- het e-mailbericht van de GI van 2 oktober 2023;
- de brief met bijlagen van de GI van 4 oktober 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de brief met bijlage van de GI van 13 oktober 2023, ingekomen bij de griffie op 17 oktober 2023;
- het e-mailbericht met bijlage van de GI van 31 oktober 2023;
- de na de mondelinge behandeling ontvangen verhinderdata van de GI en mr. Demir.
Op 1 november 2023 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandelend met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de moeder;
- de vader;
- de oma, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

De feiten

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] verblijft bij de oma (vz).
De kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 25 april 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 3 mei 2023. Bij diezelfde beschikking is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 3 mei 2023.
Laatstelijk, bij beschikking van 28 april 2023 heeft de kinderrechter van deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 3 mei 2022 tot 3 mei 2024. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 3 mei 2023 tot 3 november 2023. Het resterende deel van het verzoek ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing is aangehouden in afwachting van schriftelijk bericht van de GI.

Het (resterende) verzoek

Thans ligt nog ter beoordeling voor het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de resterende duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het (nadere) standpunt van de GI

Op 31 januari 2023 is het perspectiefonderzoek gestart. Op basis van het rapport is er een advies opgesteld ten aanzien van de vraag of de moeder weer in staat gaat zijn om voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Het advies is positief waarbij er aanbevelingen worden gedaan voor het wonen binnen een 24-uurs setting, een opbouwregeling vanuit de oma waarbij de moeder een aantal dagen per week tijd heeft voor zichzelf en tot rust kan komen en [minderjarige] kan wennen aan de overgang naar de moeder. Door de GI worden er belemmerende factoren gezien in de uitvoering van het advies. Er is sprake van een langdurige en complexe strijd tussen de moeder en de oma. De GI acht een dergelijk geadviseerde opbouw niet haalbaar. De oma staat hier niet achter. Zij heeft hiervan veel stress en laat zich negatief over de moeder uit. De oma is boos over het perspectiefonderzoek en heeft geen vertrouwen in de moeder. De werkrelatie tussen de GI en de vader is moeilijk. Hij was veel te laat, vergat afspraken of annuleerde afspraken. Het is niet gelukt om duidelijk te krijgen wat de visie van de vader is op het perspectiefonderzoek. Daarnaast heeft de vader heeft zich dreigend opgesteld richting de vorige jeugdzorgwerker en heeft gezegd niet mee te zullen werken aan een 24-uurs voorziening voor de moeder en [minderjarige] .
Het systeem om [minderjarige] heen staat een eventuele terugplaatsing bij de moeder in de weg. Het risico bestaat dat de moeder, zonder verandering, geen eerlijke kans krijgt en klem komt te zitten tussen de vader en de oma.Daarnaast er zijn de afgelopen maanden nieuwe zorgen over de moeder naar voren gekomen. Zo blowt zij meerdere keren per dag en werkt zij in een coffeeshop. De woning van de moeder is klein en heeft maar één slaapkamer. De moeder heeft aangegeven haar woning niet te willen opzeggen voor een 24-uurs voorziening. De GI acht het van belang dat de moeder het drugsgebruik vermindert en zij open is over de relatie met de vader.
Tussen de moeder en [minderjarige] is er wekelijks onbegeleid contact voor ongeveer vier uur. Dit contact vindt plaats in de woning van de moeder. De GI ziet dat de omgangsafspraken stroef verlopen en niet consistent zijn. De oma heeft hierin een bepalende rol. Er zijn geen zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder, maar er wordt wel gezien dat hem weinig structuur of gerichte activiteiten worden aangeboden. De GI acht het noodzakelijk dat er zicht komt op de algemene ontwikkeling van [minderjarige] , hoe hij van de oma naar de moeder gaat, en dat er met video-interactie begeleiding komt tussen [minderjarige] en de oma. In de visie van de GI is het van belang dat er een zorgvuldige beslissing wordt genomen, zodat voor [minderjarige] een langdurige en veilige opvoeding kan genieten. De langdurige strijd bemoeilijkt dit. Er zijn zorgen over ernstige loyaliteitsproblematiek. Dit kan gevolgen hebben voor de hechtingsrelaties van [minderjarige] .
Ter nadere onderbouwing van het resterende verzoek is door de GI, samengevat, nog het volgende aangevoerd. Er heeft op 27 oktober 2023 een netwerkberaad plaatsgevonden. Er zijn grote zorgen over het perspectief van [minderjarige] bij de moeder. Zij zegt zelf ook ruimte nodig te hebben om dingen op een rijtje te zetten. De GI wil duidelijkheid scheppen voor [minderjarige] en verzoekt de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van vier maanden, onder aanhouding van het overige deel. De GI moet in de komende periode ook oog hebben voor de zorgen die er bij de oma zijn over verblijf van [minderjarige] bij de moeder. De vraag of [minderjarige] terug kan naar zijn moeder, moet zorgvuldig worden beantwoord en daarvoor heeft de GI tijd nodig. De GI zal in samenwerking met pleegzorg in beeld proberen te krijgen op de situatie van de oma. Er moet bekeken worden hoe bepaalde dingen lopen en of er verandering nodig is. Ook hoopt de GI verder zicht te krijgen over het perspectief bij de moeder. De onderlinge verstandhouding tussen de moeder en de oma is een gegeven. De samenwerking verloopt stroef. De omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder levert bijvoorbeeld wekelijks problemen op. Het is voor alle betrokkenen moeilijk om het belang van [minderjarige] centraal te houden. De GI gunt het [minderjarige] om op te groeien in zijn eigen netwerk, maar het is niet ondenkbaar dat dit niet lukt. Een deel van de oorzaak is gelegen in de verstandhouding binnen zijn netwerk. De komende periode is er inzet nodig om het perspectief van [minderjarige] concreet te maken. De GI denkt hierbij onder andere aan het inzetten van spelobservaties.

Het standpunt van belanghebbenden

De moeder brengt, samengevat, naar voren dat [minderjarige] bij haar kan opgroeien. Het is juist dat de moeder de GI heeft aangegeven ook tijd voor zichzelf nodig te hebben. Zo gaat zij binnenkort met haar therapie starten bij GGZ. De moeder is het niet eens met het advies om naar een 24-uurs voorziening (ouder-kind huis) te gaan. Dit is al eerder geprobeerd en heeft geen resultaat gehad. De moeder hoopt dat zij met haar therapie meer positieve stappen gaat zetten. Hoelang dit zal duren, weet zij niet. De moeder ziet het belang van een opbouwregeling in. [minderjarige] kan niet ineens bij haar gaan wonen. Volgens de GI is de verstandhouding tussen de moeder en de oma niet goed, echter hiervoor is nooit hulpverlening ingezet. Desgevraagd bevestigt de moeder dat zij het eens is met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier maanden, met een aanhouding van het resterende deel.
De vader brengt, samengevat, naar voren dat hij [minderjarige] nagenoeg iedere dag ziet bij de oma thuis. De situatie zoals deze nu is, moet langer voortduren. De moeder is niet voldoende in staat om [minderjarige] de zorg te geven die hij nodig heeft. Er zijn problemen met blowen en ook de therapie van de moeder moet nog starten. De vader is het eens met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier maanden, met een aanhouding van het resterende deel.
Door en namens de oma is, samengevat, aangevoerd dat de oma kan geven wat [minderjarige] nodig heeft. Hij woont al sinds zijn geboorte bij haar. De oma heeft haar zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder. De oma ziet dat de moeder onder invloed is als zij [minderjarige] bij haar brengt. De oma ziet de angst van [minderjarige] en weet als enige hoe hij is na de bezoeken met de moeder. Volgens de oma was het netwerkberaad verhelderend. De moeder heeft hierin haar mogelijkheden en onmogelijkheden duidelijk aangegeven. Zij zegt twee jaar nodig te hebben om er weer volledig te kunnen zijn. Dit heeft gevolgen voor het perspectief van [minderjarige] . De oma staat niet achter een plaatsing van de moeder en [minderjarige] in een 24-uurs voorziening.
Er is voor iedereen duidelijkheid nodig over waar [minderjarige] kan opgroeien. De oma vindt dat de GI genoeg informatie ter beschikking heeft om hier een knoop over door te hakken. De oma kan zich echter vinden in een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier maanden, onder aanhouding van het resterende deel. Na die tijd moet er vanuit de GI een duidelijk besluit over het perspectief van [minderjarige] zijn genomen. Ook moet er een borgingsplan worden opgesteld voor toekomst. De oma is bereid alles te doen wat voor [minderjarige] nodig is.

Het standpunt van de Raad

De Raad adviseert de kinderrechter, samengevat, als volgt. De Raad is erg bezorgd over de situatie. Ondanks dat de Raad ziet dat de moeder ook positieve stappen heeft gezet is, blijft de situatie gespannen. Er lijkt geen verandering te komen in de onderlinge verstandhouding in het systeem. [minderjarige] heeft echter nodig dat hij kan voelen dat hij van iedereen mag houden. Het perspectief van [minderjarige] moet worden bepaald. Mocht dit niet lukken, dan zou het kunnen zijn dat zijn perspectief niet ligt binnen zijn eigen systeem. Dit moet door alle betrokkenen worden voorkomen. De Raad kan instemmen met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode van vier maanden, onder aanhouding van het resterende deel.

De (nadere) beoordeling

Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de zorgen over [minderjarige] en zijn systeem onverminderd aanwezig zijn. Naar aanleiding van het perspectiefonderzoek is geadviseerd is om de moeder en [minderjarige] in een 24-uurs voorziening te plaatsen met een opbouwregeling vanuit de oma. De GI ziet problemen in de uitvoering van dit advies. Immers, geen van de betrokkenen wil hieraan meewerken. Bovendien zijn de zorgen over de situatie van de moeder niet veranderd. Zij blowt nog steeds veel. Verder is gebleken dat de moeder nog aan therapie moet beginnen en dat zij niet open is over de relatie met de vader. Daarnaast is de onderlinge verstandhouding tussen de moeder en de oma slecht. De oma kan [minderjarige] geen emotionele toestemming geven om contact met zijn moeder te hebben. Hoewel de GI heeft geconstateerd dat er geen zorgen zijn over zijn veiligheid bij de moeder, denkt de oma hier anders over over. De GI ziet een belemmering in de uitvoering van het gegeven advies en heeft tijd nodig om duidelijkheid te geven over het perspectief van [minderjarige] .
Naar het oordeel van de kinderrechter dient er voor [minderjarige] alsook voor zijn netwerk duidelijkheid te komen over waar zijn perspectief ligt. De GI heeft gemotiveerd aangegeven dat zij langer nodig heeft om hierover een conclusie te trekken. Ook is benoemd wat de GI in de komende periode gaat inzetten en op welk vlak er meer informatie nodig is. De moeder begrijpt dat de situatie zoals deze nu is, te weten een plaatsing van [minderjarige] bij de oma, langer voort moet duren. Hoewel de kinderrechter een zorgvuldige afweging van de GI van groot belang acht, moet er ook oog zijn voor de aanvaardbare termijn. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig waar hij op kan groeien.
De kinderrechter heeft zich ervan vergewist dat de moeder, de vader en de oma achter een verlenging staan voor de duur van vier maanden, onder aanhouding van het restende gedeelte van het verzoek. Ook de Raad schaart zich achter de termijn van vier maanden. De kinderrechter acht het positief dat betrokkenen zich hier allen mee kunnen verenigen. De GI krijgt op deze manier de gelegenheid om nadere informatie in te winnen en een zorgvuldige beslissing te nemen ten aanzien van het perspectief van [minderjarige] .
De kinderrechter zal aldus de machtiging tot uithuisplaatsing voor vier maanden verlengen en het resterend deel van het verzoek aanhouden tot de hierna genoemde nadere mondelinge behandeling. Vanuit praktisch oogpunt zal de kinderrechter betrokkenen middels deze beschikking alvast oproepen voor een nieuwe mondelinge behandeling. De datum voor deze nieuwe mondelinge behandeling is tot stand gekomen door het raadplegen van de verhinderdata van de advocaat van de oma en de GI.
De kinderrechter verzoekt de GI en om haar (onder gelijktijdige verzending aan de ouders, de advocaat van de oma en de Raad)
uiterlijk op 5 februari 2024schriftelijk te informeren over:
- de actuele stand van zaken (wat is de situatie van de moeder, zo mogelijk met informatie van haar behandelaars, wat is de situatie van de oma, wat is er in de afgelopen periode ingezet en wat zijn de conclusies van de GI betreffende het perspectiefbesluit?);
- het standpunt over het resterende verzoek.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 3 november 2023 tot 3 maart 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot de mondelinge behandeling van
[datum], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, Stationslaan 10, 4815 GW;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de moeder, de vader, de oma en haar advocaat, de GI en de Raad;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023 door mr. De Graaf, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Deze beschikking is schriftelijk vastgesteld op 15 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.