ECLI:NL:RBZWB:2023:7916

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2614
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de intrekking van een aanvullende beurs door de Dienst Uitvoering Onderwijs

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van zijn bezwaar van 9 december 2022 tegen het besluit van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van 1 september 2022, waarbij zijn aanvullende beurs van € 382,29 over de periode augustus 2021 tot en met december 2021 werd ingetrokken. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiser stelt dat hij een geldige reden heeft voor de termijnoverschrijding, onder andere door slechte communicatie tussen DUO en de Belastingdienst en persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf niet. De minister heeft zich afgemeld voor de zitting.

De rechtbank oordeelt dat eiser inderdaad een goede reden had voor het te laat indienen van het bezwaar. De rechtbank stelt vast dat eiser niet op de hoogte was van de mogelijkheid om pro forma bezwaar te maken en dat deze informatie niet adequaat is verstrekt door DUO. De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar onterecht was en vernietigt het bestreden besluit. De minister wordt opgedragen om het bezwaar alsnog inhoudelijk te beoordelen binnen zes weken na de uitspraak. Tevens moet de minister het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en dat de minister geen belang heeft verloren door de late indiening van het bezwaar. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 november 2023 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.A. de Waard),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van zijn bezwaar van 9 december 2022 tegen het besluit van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), die valt onder het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 1 september 2022 tot intrekking van zijn aanvullende beurs van € 382,29 over de periode augustus 2021 tot en met december 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 maart 2023 heeft de minister eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet op tijd is ingediend en eiser hiervoor geen geldige reden heeft. [1] Dit betekent dat de minister het bezwaar van eiser niet in behandeling heeft genomen en dus niet inhoudelijk heeft beoordeeld.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiser. Eiser was niet aanwezig en de minister heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht het bezwaar van eiser niet in behandeling heeft genomen.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft eiser een geldige reden voor het te laat indienen van het bezwaar?
4. Vast staat dat eiser het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. De termijn van
6 weken voor het indienen van bezwaar liep immers tot en met 13 oktober 2022. Eiser heeft het bezwaarschrift pas op 9 december 2022 digitaal ingediend.
4.1.
Eiser is van mening dat hij een geldige reden heeft voor het te laat indienen van het bezwaar. Volgens eiser kan het te laat indienen van het bezwaarschrift namelijk niet aan hem worden toegerekend vanwege de complexiteit, de slechte communicatie tussen DUO en de Belastingdienst en persoonlijke familieomstandigheden. Daarnaast beroept eiser zich op een bericht van DUO van 7 november 2022 waarin staat dat het bezwaarschrift ook later ingediend zou kunnen worden. Verder is hij er ook tijdens zijn telefonische contactmomenten met DUO niet op gewezen dat er een mogelijkheid bestond om ‘pro forma’ bezwaar te maken, anders had hij dit uiteraard gedaan.
4.2.
De minister voert aan dat eiser de omstandigheden die hij aanvoert voor het te laat indienen van het bezwaarschrift niet heeft onderbouwd. Daarnaast is niet gebleken dat eiser niet (eerder en op tijd) een pro forma bezwaarschrift kon indienen. De minister is dan ook van mening dat de niet-ontvankelijkheidverklaring van eisers bezwaarschrift terecht is.
4.3.
Op zitting verwijst eisers gemachtigde nog naar de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) waarop staat dat er ook nog iets mogelijk kan zijn als de bezwaartermijn voorbij is. Bijvoorbeeld als er sprake is van nieuwe feiten of nadere bewijsstukken. [2] In eisers geval zou dit zo zijn, omdat hij bewijsstukken heeft aangeleverd.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser een goede en begrijpelijke reden heeft voor het te laat indienen van het bezwaar. Eiser was er immers niet van op de hoogte dat hij pro forma bezwaar in kon dienen. In de rechtsmiddelenvoorlichting van DUO is de mogelijkheid van pro forma bezwaar niet opgenomen en ook tijdens de telefonische contactmomenten met DUO, binnen de bezwaartermijn, is hij niet gewezen op deze mogelijkheid. Eiser ging er begrijpelijkerwijs vanuit dat het belangrijker is om een volledig bezwaarschrift met bewijsstukken in te dienen dan om een tijdig bezwaarschrift in te dienen. Het heeft lang geduurd voordat hij kon beschikken over de benodigde bewijsstukken, onder andere omdat de communicatie met de Belastingdienst moeizaam verliep.
De rechtbank overweegt dat eiser van DUO na het indienen van een pro forma bezwaarschrift sowieso een termijn had gekregen om de bezwaargronden aan te vullen. Verder speelt een rol dat het hier gaat om een geschil waarbij slechts 2 partijen zijn betrokken over een financiële beschikking in de zin van artikel 4:12, eerste lid, van de Awb. De minister is niet in enig belang geschaad omdat eiser het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. De rechtbank is daarom van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De minister heeft ten onrechte besloten het bezwaarschrift van eiser niet in behandeling te nemen. [3]
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is dus gegrond. Dit betekent dat de minister het bezwaarschrift onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De minister dient het bezwaarschrift alsnog inhoudelijk te beoordelen.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-.
De gemachtigde van eiser heeft hem op de zitting van de rechtbank vertegenwoordigd. De proceskostenvergoeding bedraagt daarom € 837,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 16 maart 2023;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 7 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit waartegen alleen door een of meer bepaalde belanghebbenden administratief beroep kon worden ingesteld, vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn ongebruikt is verstreken.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit, inhoudende de goedkeuring van dat besluit, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht en dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Artikel 6:9
Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.https://duo.nl/particulier/oneens-met-duo/bezwaar-maken.jsp.
3.De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de conclusie van AG Van Widdershoven, ECLI:NL:CBB:2023:476