Op 10 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 21/4038, waarin belanghebbende verzet heeft ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft naheffingsaanslagen omzetbelasting die door de inspecteur van de Belastingdienst aan belanghebbende zijn opgelegd over de jaren 2015 tot en met 2017. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslagen, maar de inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld, maar dit werd ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende verzet ingesteld, waarbij hij stelt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat hij eerder een bezwaarschrift heeft ingediend.
De rechtbank heeft het verzet behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende geen nadere stukken heeft ingediend die zijn stelling onderbouwen dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift met dagtekening 21 november 2017 niet tijdig is ingediend, aangezien de termijn eindigde op 13 november 2017. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 28 februari 2022, en heeft het verzet ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.