ECLI:NL:RBZWB:2023:7830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
BRE-22_5956_5957
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over te laat ingediend bezwaar inzake omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2023 uitspraak gedaan op het verzet van een B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 11 november 2022 waren gedaan. Deze uitspraken betroffen de beschikkingen over geen teruggaaf van omzetbelasting over de jaren 2018 en 2019. De rechtbank had eerder, op 23 juni 2023, de beroepen ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende verzet ingesteld, dat op 27 oktober 2023 is behandeld.

De rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor deze termijnoverschrijding. De belanghebbende had aangevoerd niet op de hoogte te zijn van de Nederlandse regels omtrent omzetbelasting, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat zij onbevoegd was om te oordelen over de ambtshalve beslissingen van de inspecteur, omdat deze beslissingen onder artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vallen.

De rechtbank heeft de inhoudelijke gronden van de belanghebbende pas in overweging genomen als het verzet gegrond zou zijn. Aangezien het verzet ongegrond werd verklaard, bleef de eerdere uitspraak in stand. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5956 en 22/5957

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 op het verzet van

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. A.J. Mulders).

Procesverloop

1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst van 11 november 2022, betreffende de beschikkingen geen teruggaaf omzetbelasting over de jaren 2018 en 2019, beroep ingesteld.
1.1.
Bij uitspraak van 23 juni 2023 heeft de rechtbank die beroepen ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het verzet op 27 oktober 2023 op zitting behandeld. Namens belanghebbende is zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

2. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de als bezwaarschrift in behandeling genomen suppletieaangiften terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. Voor zover de beroepen zijn gericht tegen de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is verklaard voor zover het beroep betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar en dat de rechtbank zich onbevoegd heeft geacht voor zover de beroepen zijn gericht tegen de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank in de kern aan dat belanghebbende zelf niet op de hoogte was van de Nederlandse regels met betrekking tot de omzetbelasting. Voor het overige voert belanghebbende vooral inhoudelijke gronden aan die zien op de ambtshalve beslissingen van de inspecteur.
5. Niet in geschil is dat het bezwaar te laat is ingediend. Belanghebbende heeft – anders dan de stelling niet op de hoogte te zijn van de Nederlandse regels met betrekking tot de omzetbelasting – geen redenen aangevoerd voor de overschrijding van de bezwaartermijn.
5.1.
Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Niet in geschil is dat belanghebbende wel in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijn bezwaar te maken, maar dat niet heeft gedaan. Uit niets blijkt dat de eventuele onbekendheid van belanghebbende met de Nederlandse regels voor de heffing van omzetbelasting de reden is geweest dat niet tijdig bezwaar is gemaakt. Dat na afloop van de termijn alsnog bezwaar is gemaakt kan er niet voor zorgen dat de termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. In wat belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 23 juni 2023.
5.2.
De door belanghebbende aangevoerde argumenten over dubbele heffing en wat de inspecteur van de Belastingdienst wel of niet had moeten doen, zien op de ambtshalve beslissingen van de inspecteur en niet op de tijdigheid van de verzoeken om vermindering. Ter zake van de beslissingen van de inspecteur op de verzoeken om ambtshalve vermindering heeft de rechtbank in de buitenzittinguitspraak terecht geoordeeld dat zij niet bevoegd is hierover te oordelen, omdat dit beslissingen zijn op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
6. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 10 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.