In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een hoekwoning in Vlissingen, vastgesteld op € 84.000 per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 72.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarde en dat de vergelijkingsobjecten adequaat waren.
Daarnaast heeft de rechtbank ook de aanspraak van belanghebbende op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase was overschreden met ongeveer 9 maanden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding van € 100. De rechtbank heeft de minister van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding, evenals de proceskosten van € 418,50 en het griffierecht van € 49 aan belanghebbende.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige waardebepaling door de heffingsambtenaar en de rechten van belanghebbenden in het kader van de Wet WOZ, evenals de verplichting van de overheid om binnen redelijke termijnen te handelen.