ECLI:NL:RBZWB:2023:7790

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 3413
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen nihilaangifte omzetbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. Belanghebbende had een nihilaangifte omzetbelasting ingediend voor het tijdvak van 1 juli tot en met 30 september 2021, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelt de zaak en concludeert dat belanghebbende geen belang heeft bij het bezwaar, omdat het niet kan leiden tot een betere positie met betrekking tot de omzetbelasting over het betreffende tijdvak. De rechtbank wijst erop dat het indienen van een nihilaangifte geen recht geeft op teruggaaf van belasting, en dat eerdere afspraken met de Belastingdienst niet rechtvaardigen dat het bezwaar inhoudelijk behandeld zou worden.

De rechtbank heeft op 27 september 2023 de zaak behandeld, maar belanghebbende was niet aanwezig. De gemachtigde had een verdagingsverzoek ingediend, dat door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, en dat de beroepsgrond van belanghebbende, dat zij erop mocht vertrouwen dat het bezwaar inhoudelijk zou worden behandeld, niet slaagt. De uitspraak op bezwaar blijft in stand, en belanghebbende krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], te [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: drs. J.J.A. Duijsters),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 juni 2022.
1.1.
Belanghebbende heeft een nihilaangifte omzetbelasting ingediend over het tijdvak 1 juli tot en met 30 september 2021. Vervolgens heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen de eigen aangifte. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. De gemachtigde van belanghebbende heeft een verdagingsverzoek ingediend. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Namens belanghebbende is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft namelijk geen belang bij haar bezwaar, omdat dit bezwaar haar met betrekking tot de omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021 niet in een betere positie kan brengen. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is een samenwerkingsverband met als bedrijfsactiviteiten de exploitatie van onroerend goed. De werkzaamheden bestaan uit de verhuur van gemeubileerde, onzelfstandige woningen van het samenwerkingsverband aan een verhuurorganisatie.
Eerdere bezwaarprocedure over voorafgaande tijdvakken
4.1.
Belanghebbende heeft op 19 januari 2021 (negatieve) aangiften omzetbelasting voor startende ondernemers ingediend over het tijdvak 2019 (geheel jaar) en het tijdvak 1 januari tot en met 30 september 2020. Op 31 maart 2021 heeft de inspecteur beslist op deze verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting. De verzoeken zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat ze te laat zijn ingediend. Ambtshalve is geoordeeld dat de activiteiten van belanghebbende zijn vrijgesteld van omzetbelasting en dat belanghebbende daarom geen recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar ingediend.
4.1.1.
In de bezwaarfase heeft de gemachtigde per e-mail van 28 oktober 2021, voor zover hier van belang, het volgende aan de inspecteur gemeld:
“(…)Om werk aan beide zijden te minimaliseren hebben wij besproken dat u het lopende bezwaar af zult wijzen en dat ik namens [belanghebbende] een nihilaangifte in zou dienen over het derde kwartaal van 2021 om hiertegen vervolgens rechtsgeldig en tijdig bezwaar te maken. Zouden wij dit bezwaar (of later daarop volgend beroep winnen) in die zin dat de verleende prestaties inderdaad belast zouden zijn, dan heeft u aangegeven de teruggaaf alsnog (ambtshalve te verlenen).(…)”
4.1.2.
De inspecteur heeft hierop per e-mail van 5 november 2021 als volgt gereageerd:
“(…) Op het moment dat u een aangifte uitgereikt hebt gekregen, dient u deze in te dienen. Echter, indien u deze conform ons standpunt in dient, zal hier nihil uit komen. In dat geval is er geen belang en zal er waarschijnlijk geen beschikking afgegeven gaan worden. U kunt dus het beste, zodra u de aangifte uitgereikt hebt gekregen, conform uw eigen standpunt aangifte doen. Deze zal of middels een voor bezwaar vatbare beschikking worden afgewezen, of wel zal tot een te betalen bedrag of tot een te ontvangen bedrag leiden, welke ook middels een beschikking vastgesteld zal worden. Tegen deze beschikking kunt u vervolgens in bezwaar.”
4.1.3.
Bij uitspraken op bezwaar van 10 november 2022 heeft de inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.
Aangifte en bezwaarfase in onderhavige zaak
4.2.
Belanghebbende heeft met dagtekening 2 mei 2022 een nihilaangifte omzetbelasting ingediend over het tijdvak 1 juli tot en met 30 september 2021. Per brief van eveneens 2 mei 2022 heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen de eigen aangifte. De werkelijke omzet en voorbelasting (volgens het standpunt van belanghebbende) is daarbij aangegeven in een suppletie. Volgens de suppletie moet belanghebbende een bedrag van € 889 aan omzetbelasting afdragen en bedraagt de aftrekbare voorbelasting € 331. Per saldo zou de suppletie leiden tot een naheffingsaanslag van € 558. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende volgens het standpunt van de inspecteur geen belang heeft. Ambtshalve heeft de inspecteur opnieuw geoordeeld dat op basis van de fiscale duiding van de activiteiten van belanghebbende geen sprake is van belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, omdat deze activiteiten zijn vrijgesteld voor de omzetbelasting. Aan een inhoudelijke ambtshalve beoordeling is de inspecteur daarom niet toegekomen.

Motivering

Vooraf: afwijzing verdagingsverzoek en sluiting onderzoek
5. De gemachtigde van belanghebbende heeft op de dag vóór de zittingsdag een verdagingsverzoek ingediend omdat hij wegens persoonlijke omstandigheden op de dag van de zitting naar het buitenland zou reizen. In het verdagingsverzoek heeft de gemachtigde aangegeven dat hij niets meer had toe te voegen ten opzichte van de door hem ingediende motivering van het beroep. Indien de rechtbank geen vragen zou hebben voor belanghebbende, dan zou hij ook akkoord zijn met het laten doorgaan van de zitting. De rechtbank heeft het verdagingsverzoek afgewezen en daarbij aangegeven dat, indien de rechtbank nog vragen zou willen stellen aan belanghebbende, er nog een schriftelijke ronde zou volgen. Omdat de rechtbank geen vragen meer had voor belanghebbende, is het onderzoek aan het einde van de zitting gesloten.
Inhoudelijk
5.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 april 2014, voor zover hier van belang, geoordeeld dat een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. [1]
5.2.
Belanghebbende heeft een nihilaangifte omzetbelasting ingediend. Toewijzing van het bezwaar zou leiden tot een te betalen bedrag van € 588. Het bezwaar kan belanghebbende dus niet in een betere positie brengen met betrekking tot de omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021. Dat belanghebbende bij toewijzing van het bezwaar mogelijk een belang zou hebben inzake de omzetbelasting over eerdere tijdvakken, is voor de beoordeling van het onderhavige bezwaar niet relevant. Gelet op het in 5.1 vermelde oordeel van de Hoge Raad, heeft de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.3.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat, gelet op de afspraken die in de eerdere bezwaarprocedure waren gemaakt, de Belastingdienst het bezwaar met betrekking tot het tijdvak 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021 inhoudelijk zou behandelen. Deze beroepsgrond faalt. In de e-mail van 5 november 2021 (zie 4.1.2) heeft de inspecteur juist aangegeven dat, indien belanghebbende een nihilaangifte zou indienen, er geen belang zou zijn. Aangezien belanghebbende een nihilaangifte heeft ingediend, kon belanghebbende, gelet op de e-mail van 5 november 2021, niet gerechtvaardigd erop vertrouwen dat de Belastingdienst het bezwaar hiertegen inhoudelijk zou behandelen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 8 november 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878, r.o. 3.4.2.