ECLI:NL:RBZWB:2023:7769

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5428
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en terugvordering van te veel betaalde bijstand

In deze zaak hebben eisers, een gezin met drie kinderen, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarbij hun bijstandsuitkering werd ingetrokken en te veel betaalde bijstand werd teruggevorderd. De rechtbank heeft op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan. De eisers ontvingen sinds 1 januari 2010 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Het college had het vermoeden dat eiser over een woning in Turkije beschikte, nadat hun oudste zoon zich had uitgeschreven en naar Turkije was vertrokken. Dit leidde tot een onderzoek door het college. Eisers stelden dat zij niet over de benodigde informatie beschikten om de rechtszaak in Turkije te onderbouwen en dat het college hen niet voldoende had geholpen bij het verkrijgen van deze informatie. Het college stelde echter dat de gevraagde gegevens relevant waren voor het vaststellen van het recht op bijstand en dat eisers hun inlichtingenplicht hadden geschonden door geen melding te maken van hun onroerend goed in Turkije.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten tot intrekking van de bijstandsuitkering, omdat eisers niet hadden voldaan aan hun wettelijke inlichtingenverplichting. De rechtbank concludeerde dat eisers niet in staat waren om objectieve en verifieerbare gegevens te overleggen over hun vermogen en dat het college daarom verplicht was om de bijstandsuitkering in te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Eisers kregen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5428 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [plaats 1] ,

hierna gezamenlijk aangeduid als eisers,
(gemachtigde: mr. H. Selçuk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 10 oktober 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens het college mr. [vertegenwoordiger college 1] en [vertegenwoordiger college 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eisers hebben drie kinderen en ontvangen sinds 1 januari 2010 gezamenlijk een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. De oudste zoon van eisers is op
9 november 2015, één week voordat hij eenentwintig werd, uitgeschreven van het adres van eisers. Eiser gaf hierbij aan dat zijn zoon zou gaan verblijven en studeren in Turkije. Naar aanleiding hiervan is bij het college het vermoeden ontstaan dat eiser zou beschikken over een woning in Turkije en is een onderzoek gestart.
Met het besluit van 11 maart 2022 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eisers over de periode 10 juni 2015 tot 11 maart 2017 ingetrokken, omdat zij een vermogen boven de vermogensgrens hebben en door dit niet te melden de inlichtingenplicht hebben geschonden. Daarnaast heeft het college het te veel aan verleende (bijzondere) bijstand (€ 34.379,93) over deze periode teruggevorderd.
Met het besluit van 25 maart 2022 heeft het college de bijstandsuitkering van eisers per
25 maart 2022 opgeschort, omdat zij geen in het Nederlands vertaalde bewijsstukken hebben overgelegd met betrekking tot de procedure inzake eisers perceel bouwgrond in de [deelgemeente] .
Met het besluit van 2 mei 2022 (primair besluit II) heeft het college de bijstandsuitkering van eisers vanaf 25 maart 2022 ingetrokken na opschorting, omdat zij de gevraagde stukken niet binnen de gestelde termijn hebben overgelegd. Daarnaast heeft het college het te veel aan verleende (bijzondere) bijstand over de periode 1 januari 2021 tot 25 maart 2022
teruggevorderd.
Met het besluit van 2 mei 2022 (primair besluit III) heeft het college de bijstandsuitkering van eisers over de periode 27 april 2010 tot 10 juni 2015 en de periode 11 maart 2017 tot
27 april 2019 ingetrokken, omdat zij een vermogen boven de vermogensgrens hebben en door dit niet te melden de inlichtingenplicht hebben geschonden. Daarnaast heeft het college het te veel aan verleende (bijzondere) bijstand (€ 137.868,89) over deze periode teruggevorderd.
Eisers hebben op 4 april 2022, 19 mei 2022 en 22 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Met het bestreden besluit van 10 oktober 2022 heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Beroepsgronden
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij niet over nadere informatie beschikken over de stand van zaken in de rechtszaak met betrekking tot het bouwperceel in [deelgemeente] . Het is voor eisers niet zomaar mogelijk om stukken bij de rechtbank in Turkije op te vragen vanuit Nederland. Vanwege de slechte financiële situatie van eisers ligt het op de weg van het college om samen naar andere mogelijkheden te kijken. Bovendien wordt door het college niet uitgelegd waarom deze informatie van essentieel belang is om het recht op bijstand te kunnen vaststellen waardoor sprake is van een motiveringsgebrek. Daarnaast zijn eisers van mening dat de waarde van de betreffende onroerende zaken veel lager ligt dan door het college wordt gesteld. Hierbij merken eisers op dat zij reeds in bezwaar stukken hebben overgelegd met de daadwerkelijke waarde van de onroerende zaken. Verder wordt er geen rekening gehouden met het feit dat de broer van eiser mede-eigenaar is van het stuk bouwgrond. Ten slotte konden eisers niet over het stuk bouwgrond beschikken vanwege een lopende rechtszaak.
Verweerschrift
3. Het college stelt zich op het standpunt dat de verzochte gegevens inzake de rechtszaak over het betreffend perceel bouwgrond in [deelgemeente] relevant zijn, omdat deze stukken niet zien op een afgesloten periode in het verleden maar actueel zijn. Aangezien eisers de opgevraagde stukken niet hebben overgelegd mocht het college overgaan tot opschorting en vervolgens intrekking van het recht op bijstand. Vervolgens stelt het college dat eisers geen tegenbewijs hebben aangeleverd voor wat betreft de taxaties van de onroerende zaken en dat dit voor hun rekening en risico dient te komen. Uit het Rechtmatigheidsonderzoek blijkt dat eiser heeft verklaard dat er een rechtszaak loopt met betrekking tot het bouwperceel en dat deze is uitgesteld. De uitkomst van deze rechtszaak is relevant voor het bepalen van het recht op bijstand, omdat eiser na de uitspraak zou kunnen beschikken over dit vermogen en de waarde van het bouwperceel tussentijds zou kunnen wijzigen. Daarnaast heeft eiser nooit met bewijsstukken aangetoond wat het aandeel van zijn broer is voor wat betreft het bouwperceel. Eisers zijn veelvuldig in de gelegenheid gesteld om stukken aan te leveren om voor opheldering te zorgen, maar blijven wisselend verklaren en weigeren bewijsstukken te overleggen. Concluderend, kan volgens het college het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Wet- en regelgeving
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
Relevante periode
5. De rechtbank beoordeelt of het college de bijstandsuitkering over de perioden van 10 juni 2015 tot 11 maart 2017 (primair besluit I), 27 april 2010 tot 10 juni 2015,
11 maart 2017 tot 27 april 2019 (primair besluit III) en vanaf 25 maart 2022
(primair besluit II) terecht heeft ingetrokken (na opschorting) en de teveel betaalde bijstand terecht heeft teruggevorderd.
5.1
De rechtbank overweegt dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent in dit geval dat het aan het college is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
Schending inlichtingenplicht
6. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in het bezit is of was van onroerend goed in Turkije, namelijk een woning in [plaats 2] , een appartement in [gemeente] en een stuk bouwgrond in [deelgemeente] . Daarnaast is niet in geschil dat het stuk bouwgrond in [deelgemeente] op 22 juni 2022 door eiser is verkocht voor een bedrag van 213.000,- Turkse lira.
6.1
Door bij de aanvang van de bijstand noch daarna melding te maken van het bezit van de onroerende goederen in Turkije hebben eisers de op hun rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Het is dan aan hun om objectieve en verifieerbare gegevens te verstrekken over de waarde en de waardeontwikkeling van de betreffende onroerende zaken. [1]
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hierin niet geslaagd. Eisers hebben geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd, waaruit volgt dat zij in de bijstandsperiode niet als eigenaar van de onroerende goederen konden worden aangemerkt, dan wel dat de taxatiewaarde van deze goederen de vermogensgrens die ten tijde van de verschillende toekenningsbesluiten gold niet te boven ging. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet over het stuk bouwgrond in [deelgemeente] kon beschikken vanwege een tweetal gerechtelijke procedures, maar heeft dit niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Daarnaast is ter zitting door eiser bevestigd dat het stuk bouwgrond per 22 juni 2022 is verkocht waardoor eiser in ieder geval op die datum kon beschikken over het stuk bouwgrond.
6.3
Eisers hebben verder enkel gesteld wat de waarde van het huis in de [plaats 2] en het appartement in de [gemeente] zou zijn (geweest), maar hebben dit niet met stukken onderbouwd. De rechtbank gaat daarom uit van de door het IBF getaxeerde waarde. Bovendien betwisten eisers niet dat de getaxeerde waarde van het onroerend goed ten tijde van de verkrijging en daarna gedurende de gehele periode in geding boven de vermogensgrens lag, zodat zij op basis van het overschrijden van de vermogensgrens geen recht zouden hebben op (aanvullende) bijstand.
Intrekking
7. Uit het vorenstaande volgt dat eisers de op hun rustende inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat eiser eigenaar was van onroerend goed in Turkije. Het had eisers duidelijk moeten zijn dat het bezit van onroerende zaken een omstandigheid is die relevant is voor het recht op bijstand, zodat zij hiervan bij het college melding hadden moeten doen. Door de schending van de inlichtingenplicht is niet vast te stellen of en in hoeverre eisers in de te beoordelen perioden bijstandbehoevend waren.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank was het college dan ook verplicht over te gaan tot intrekking van de bijstandsuitkering over de perioden in geding vanwege schending van de inlichtingenplicht.
Intrekking na opschorting
8. Door geen melding te maken van het bezit van het onroerend goed, dat onweersproken op eiser zijn naam staat of heeft gestaan, hebben eisers de inlichtingenplicht geschonden. Door vervolgens de voor de beoordeling van het recht op bijstand gevraagde gegevens – in het Nederlands vertaalde bewijsstukken met betrekking tot de procedure inzake eisers perceel bouwgrond in de [deelgemeente] van de [plaats 3] – niet over te leggen hebben eisers wederom de inlichtingenplicht geschonden. Eisers beroepsgrond dat het niet mogelijk is om stukken bij de rechtbank in Turkije op te vragen vanuit Nederland, dient voor hun eigen rekening en risico te komen. Ook strookt deze beroepsgrond niet met de omstandigheid dat eiser op 18 augustus 2021 en 4 april 2022 een verklaring van de rechtbank [plaats 3] 2de civiele kamer heeft overgelegd met betrekking tot de bouwgrond in [deelgemeente] .
8.1
Gelet op het voorgaande hebben eisers niet alle van belang zijnde gegevens (tijdig) verstrekt. Dit betekent dat het college verplicht was met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet de bijstandsuitkering van eisers per 25 maart 2022 in te trekken na opschorting.
Terugvordering
9. Uit het voorgaande vloeit verder voort dat ook aan de voorwaarden voor terugvordering van de verleende (bijzondere) bijstand, zoals bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet, is voldaan. Van terugvordering kan alleen worden afgeweken in geval van dringende redenen, zoals bedoeld in het achtste lid van artikel 58 van de Participatiewet. Gesteld noch gebleken is van dringende redenen die aanleiding moeten geven om af te zien van terugvordering.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 31 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 34
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
a. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;
b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
c. spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen;
d. het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, voorzover dit minder bedraagt dan € 64.100,00;
e. vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen l en m.
3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is:
a. voor een alleenstaande: € 7.605,00;
b. voor een alleenstaande ouder: € 15.210,00;
c. voor de gehuwden tezamen: € 15.210,00.
4. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op bezittingen die worden verworven in de periode waarover algemene bijstand is toegekend en op middelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat de van toepassing zijnde vermogensgrens, bedoeld in het derde lid, daarbij wordt verminderd met het vermogen dat:
a. bij aanvang van de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen op grond van het tweede lid, onderdeel b;
b. tijdens de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen op grond van dit lid.
Artikel 54
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 58, eerste lid
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3809.