ECLI:NL:RBZWB:2023:768

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
401061_T08022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een gemeenschappelijke woning tussen vader en dochter met internationale aspecten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil tussen een vader en zijn dochter over de verdeling van een gemeenschappelijke woning in Nederland. De vader heeft de woning samen met zijn ex-echtgenote, de moeder van de dochter, in eigendom verkregen. De moeder heeft haar aandeel in de woning geschonken aan de dochter. De vader vordert dat de woning aan hem wordt toegedeeld en dat hij een bedrag van € 130.000,00 aan de dochter moet betalen wegens overbedeling. De dochter verzet zich tegen deze vordering en stelt dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van de vader kennis te nemen, omdat zij en de vader in Duitsland wonen en de woning in Nederland ligt. De rechtbank oordeelt dat zij op basis van artikel 24 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, omdat het gaat om zakelijke rechten op onroerend goed. De rechtbank wijst de incidentele vordering van de dochter af en compenseert de proceskosten. Tevens beveelt de rechtbank een mondelinge behandeling om verdere inlichtingen te verkrijgen en de stellingen van partijen nader te onderbouwen. De zaak is gepland voor een mondelinge behandeling op 22 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/401061 / HA ZA 22-461
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
[eiser in conventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. N. van Heeckeren te Venlo,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. L.E. van Hevele te Oostburg.
Partijen worden hierna vader en dochter genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 augustus 2022, met producties;
- de incidentele conclusie houdende de exceptie van (partiële) onbevoegdheid, tevens conclusie van antwoord, houdende eis in reconventie;
- de akte uitlating in het incident tevens houdende akte wijziging van eis.
1.2.
Ten slotte is in het incident vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de (vakantie)woning aan het [adres] (hierna: de woning). Vader heeft de woning in 1993 samen met zijn echtgenote, mevrouw [de moeder] (hierna: moeder), in eigendom verkregen. Bij notariële akte van 12 juni 2020, ingeschreven in het kadaster op 12 juni 2020, heeft moeder haar onverdeelde helft van de woning ten titel van schenking overgedragen aan dochter.
2.2.
Vader en moeder leven sinds 2004 gescheiden van elkaar. Zij zijn betrokken in een aantal bij de Duitse rechter aanhangige procedures (een echtscheidingsprocedure en daarmee samenhangende procedures). Dochter behartigt in deze procedures de belangen van moeder.

3.Het geschil

in de hoofdzaak en in het incident

3.1.
Vader vordert bij inleidende dagvaarding – kort weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
te bepalen dat de woning aan het [adres] , Nederland (hierna: de woning), aan vader zal worden toegedeeld en te bepalen dat vader aan dochter wegens overbedeling € 130.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, dient te voldoen, uiterlijk op het moment van de notariële levering van de woning aan vader;
dochter te veroordelen tot het verlenen van haar medewerking aan de notariële levering van haar aandeel in de woning aan vader en te bepalen dat dochter een dwangsom verbeurt indien zij niet aan deze veroordeling voldoet en dat het vonnis in de plaats zal treden van alle door dochter te verrichten noodzakelijke (rechts)handelingen voor de levering van het eigendomsrecht aan vader;
subsidiair:
3. te bepalen dat de woning dient te worden verkocht aan een derde;
4. dochter te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het geven van opdracht tot verkoop van de woning door een door vader aan te wijzen makelaar, althans een door de rechtbank aan te wijzen makelaar, voor een door deze makelaar bindend te bepalen vraagprijs;
5. dochter te veroordelen tot het verlenen van haar medewerking aan alle noodzakelijke (rechts)handelingen voor de verkoop en levering van de woning aan degene die de hoogste prijs biedt;
6. te bepalen dat dochter een dwangsom verbeurt indien zij niet aan deze veroordelingen voldoet en dat het vonnis in de plaats zal treden van alle door dochter te verrichten noodzakelijke (rechts)handelingen voor een opdracht tot taxatie, verkoop en levering zoals onder 3, 4 en 5 omschreven;
zowel primair als subsidiair:
7. dochter te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en in de nakosten.
3.2.
Dochter vordert bij wijze van incident dat de rechtbank zich bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met betrekking tot de vorderingen van vader zoals hiervoor weergegeven onder 3.1. onder 2 behoudens voor zover wordt gevorderd dat het vonnis in de plaats zal treden van alle door dochter te verrichten noodzakelijke (rechts)handelingen voor de levering van het eigendomsrecht aan vader, onder 4, onder 5 en onder 6 onbevoegd verklaart, althans vader in zoverre niet ontvankelijk verklaart, met veroordeling van vader in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.3.
Met betrekking tot de overige vorderingen van vader concludeert dochter tot niet ontvankelijk verklaring van vader dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van vader, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.4.
Vader vordert na eiswijziging – kort weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. de verdeling van de woning vast te stellen door te bepalen dat de woning aan vader wordt toegedeeld en te bepalen dat vader aan dochter wegens overbedeling € 130.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, dient te voldoen, uiterlijk op het moment van de notariële levering van de woning aan vader;
2. te bepalen dat, voor zover dochter niet zal meewerken aan levering van de woning, het vonnis dezelfde kracht heeft als de voor die levering op te maken notariële akte;
subsidiair:
3. de verdeling van de woning vast te stellen door te bepalen dat de woning dient te worden verkocht aan een derde;
4. te bepalen dat, voor zover dochter niet zal meewerken aan het geven van opdracht tot verkoop van de woning, het vonnis in de plaats treedt van en dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot het geven van opdracht tot verkoop van de woning;
5. te bepalen dat, voor het geval dochter niet zal meewerken aan (rechts)handelingen die nodig zijn voor de verkoop van de woning, het vonnis in de plaats treedt van en dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot alle noodzakelijke (rechts)handelingen voor de verkoop van de woning en tot ondertekening van de koopovereenkomst door dochter;
6. te bepalen dat, voor het geval dochter niet meewerkt aan het notarieel transport van de woning, het vonnis in de plaats treedt van en dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot ondertekening van de voor de levering op de maken notariële akte door dochter;
zowel primair als subsidiair:
7. dochter te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en in de nakosten.
3.5.
In het incident concludeert vader tot niet ontvankelijk verklaring van dochter, althans tot bevoegd verklaring van de rechtbank, met veroordeling van dochter in de kosten van het incident.
3.6.
Dochter vordert in reconventie om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de woning te gelasten, waarbij de woning zal worden toebedeeld aan dochter, met veroordeling van vader in de kosten van de procedure, met inbegrip van de nakosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident
4.1.
Het geschil in de hoofdzaak betreft de verdeling van de woning waarvan partijen gezamenlijk eigenaar zijn. Aangezien partijen hun woonplaats hebben in Duitsland en de woning is gelegen in Nederland, heeft de zaak een internationaal karakter. Dochter heeft bij wijze van incident de vraag opgeworpen of, althans in hoeverre de rechtbank als Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen van vader kennis te nemen. Op deze vraag zal hierna worden ingegaan. Daarbij wordt vooropgesteld dat de rechtbank ook ambtshalve dient te beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen en daarop te beslissen.
4.2.
Het gaat om een burgerlijke zaak die binnen het in artikel 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken omschreven toepassingsgebied valt. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is, moet daarom op basis van deze verordening (hierna: de Verordening) worden beantwoord.
4.3.
Volgens dochter is de rechtbank alleen bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van vader indien en voor zover deze de vaststelling van de verdeling tussen partijen en reële executie betreffen. Zij stelt dat de rechtbank niet bevoegd is met betrekking tot vorderingen die strekken tot het gelasten van de wijze van verdeling van de woning en tot een veroordeling om aan de verdeling mee te werken, omdat het daarbij niet gaat om een zakelijk recht als bedoeld in artikel 24 van de Verordening, maar om een persoonlijk recht en die vorderingen niet tot de exclusieve bevoegdheid van de Nederlandse rechter behoren.
4.4.
Na het instellen van de incidentele vordering heeft vader zijn eis gewijzigd. Hij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bevoegd is om van de gewijzigde vordering kennis te nemen.
4.5.
Met betrekking tot de eiswijziging van vader overweegt de rechtbank dat in artikel 130 Rv is bepaald dat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten. Ingevolge artikel 2.8. van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbank geldt voorts dat een partij die bezwaar wenst te maken tegen een verandering of vermeerdering van de eis en op dit bezwaar een beslissing wil verkrijgen alvorens verder te procederen, binnen twee weken na de roldatum waarop de eis is gewijzigd bezwaar dient te maken en dat indien deze partij op andere wijze bezwaar maakt, op het bezwaar bij het eerstvolgende vonnis wordt beslist.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat dochter geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eiswijziging en is van oordeel dat deze eiswijziging niet in strijd is met de goede procesorde. Dat betekent dat in de hoofdzaak in conventie op de gewijzigde vordering moet worden rechtgedaan en dat (in het incident) moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen.
4.7.
Vooropgesteld wordt dat de zaak een in Nederland gelegen onroerende zaak betreft. Indien de Nederlandse rechter in deze zaak niet op grond van artikel 24 van de Verordening bij uitsluiting bevoegd is, dan kan die exclusieve bevoegdheid niet aan een buitenlandse rechter toekomen. In dat geval zal op grond van de overige bepalingen van de Verordening moeten worden bepaald of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Ingevolge artikel 4 van de Verordening is dan in beginsel niet de Nederlandse maar de Duitse rechter bevoegd, aangezien dochter in Duitsland haar woonplaats heeft, tenzij dochter op de voet van artikel 26 van de Verordening uitdrukkelijk de bevoegdheid van de rechtbank zou aanvaarden.
4.8.
Ter beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter op grond van artikel 24 van de Verordening bevoegd is om van de vorderingen van vader kennis te nemen, overweegt de rechtbank het volgende. In artikel 24, aanhef en onder 1, van de Verordening is bepaald dat ‘voor zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen’ de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is bij uitsluiting bevoegd zijn, ongeacht de woonplaats van partijen. De uitleg van deze bepaling is voorbehouden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat deze exclusieve bevoegdheidsbepaling niet ruimer mag worden uitgelegd dan het oogmerk ervan verlangt en dat de ratio ervan is gelegen in de omstandigheid dat de rechter van de plaats van ligging van de onroerende zaak, vanwege zijn nabijheid het beste in staat is zich op de hoogte te stellen van de feitelijke situatie en de ter zake geldende voorschriften en gebruiken van die staat van ligging toe te passen. Het moet gaan om vorderingen die een zakelijk recht op onroerend goed betreffen, binnen het toepassingsgebied van de Verordening vallen en ertoe strekken, de omvang, de hoedanigheid, de eigendom of het bezit van een onroerend goed of het bestaan van andere zakelijke rechten op dit onroerend goed vast te stellen en om de rechthebbenden de bescherming van de aan hun titel verbonden bevoegdheden te verzekeren. Voor toepasselijkheid van art. 24, aanhef en onder 1 is niet voldoende dat de vordering een zakelijk recht op een onroerend goed betreft of dat zij in verband staat met een onroerend goed. De rechtsvordering moet op een zakelijk recht zijn gebaseerd en niet op een persoonlijk recht (behoudens de uitzondering die is voorzien voor huur en verhuur en pacht en verpachting van onroerende goederen). Het verschil tussen een zakelijk recht en een persoonlijk recht bestaat volgens het Hof van Justitie hierin dat het eerste, dat op een zaak rust, werking heeft jegens iedereen, terwijl het tweede alleen tegenover de schuldenaar geldend kan worden gemaakt (o.m. Hof van Justitie 10 januari 1990, C-115/88, Jur. 1990, p. I-27, NJ 1991/572, Reichert/Dresdner Bank I; Hof van Justitie 9 juni 1994, zaak C-292/93, Jurispr. blz I-2545, punt 12 en 13, NJ 1994/649, Lieber en Hog van Justitie 27 januari 2000, C-8/98, Jurispr. blz I-393, punt 21 en 22, Dansommer).
4.9.
Vader vordert dat de rechtbank bij vonnis de verdeling van de woning vaststelt, primair door de woning aan vader toe te delen en subsidiair door te bepalen dat de woning aan een derde moet worden verkocht en geleverd, en tevens ex artikel 3:300 BW bepaalt dat, voor zover dat bij gebreke van medewerking van dochter aan de door de rechtbank vastgestelde verdeling nodig mocht zijn, het vonnis dezelfde kracht zal hebben als de akten die ter zake van die verdeling moeten worden opgemaakt. De rechtbank overweegt dat deze vorderingen de eigendom van de woning en dus een zakelijk recht op een onroerende zaak betreffen en ertoe strekken de eigendom van de woning vast te stellen. De vorderingen vinden hun grondslag in de mede-eigendom van de woning en zijn daarmee op een zakelijk recht gebaseerd. Vader beoogt met deze vorderingen de mede-eigendom van de woning te beëindigen. Met betrekking tot een dergelijke vordering heeft het Hof van Justitie overwogen dat “een verzoek om beëindiging van mede-eigendom van onroerend goed” een vordering vormt “die valt onder de categorie geschillen inzake zakelijke rechten op onroerend goed, ten aanzien waarvan de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is bij uitsluiting bevoegd zijn” (Hof van Justitie 17 december 2015, Komu e.a., C-605/14, ECLI:EU:C:2015:833; vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:39). De rechtbank komt op grond van het voorgaande dan ook tot het oordeel dat de vorderingen onder het bereik van artikel 24 van de Verordening vallen, hetgeen betekent dat de Nederlandse rechter als de rechter van de lidstaat waar de woning is gelegen bij uitsluiting bevoegd is om op die vorderingen te beslissen.
4.10.
Aangezien de woning is gelegen in de gemeente Sluis, is binnen Nederland de rechtbank (Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg) op grond van artikel 103 Rv relatief bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. Dochter heeft inzake de relatieve bevoegdheid van de rechtbank ook geen verweer gevoerd.
4.11.
De incidentele vordering van dochter zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden afgewezen. In de familierelatie van partijen, alsmede in de omstandigheid dat vader na het instellen van de incidentele vordering zijn vordering in de hoofdzaak heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in het incident tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
in conventie en in reconventie
4.12.
De rechtbank zal in de hoofdzaak een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.13.
Vader heeft nog niet bij conclusie van antwoord in reconventie op de eis in reconventie kunnen reageren. Hij zal in de gelegenheid gesteld om dit voorafgaand aan de mondelinge behandeling te doen.
4.14.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij op de mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen – ook in het nadeel van die partij – kan maken die zij geraden zal achten.
4.15.
Op de mondelinge behandeling wordt aan de advocaten van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zijn niet toegestaan.
4.16.
Tijdens of na de mondelinge behandeling kan de rechtbank direct mondeling uitspraak doen.
4.17.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
in conventie en in reconventie
5.3.
beveelt een mondelinge behandeling en verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen, het nader onderbouwen van hun stellingen en het beproeven van een minnelijke regeling, door een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank, in het gerechtsgebouw te Middelburg, Kousteensedijk 2, op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 22 februari 2023voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de
maanden april tot en met december 2023, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) van verhinderdagen de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
5.6.
bepaalt dat het tijdstip van de mondelinge behandeling na de vaststelling daarvan in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.7.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling
90 minutenzal worden uitgetrokken,
5.8.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
woensdag 22 maart 2023voor
conclusie van antwoord in reconventie,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.