9.4De man is het niet eens met dit voorlopig oordeel. Daartoe beroept de man zich op vijf bepalingen uit de EEX-Verordening.
Artikel 1 EEX-Verordening (toepassingsgebied)
Volgens de man is de EEX-Verordening niet van toepassing. Men kan het huidige geschil van partijen niet los zien van de geslaakte huwelijksband. De woning is door het huwelijk gemeenschappelijk geworden, maar een vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk heeft voor wat betreft de woning niet plaatsgevonden. Het tussen partijen gesloten convenant is het directe gevolg van de echtscheiding “en aldus zo ook een geschil met betrekking tot de uitleg van het convenant”.
Het hof ziet in hetgeen de man aanvoert geen aanleiding anders te beslissen dan overeenkomstig het voorlopig oordeel. Het onderhavige geding is geen echtscheidingsgeding. Bovendien gaat het in de onderhavige zaak niet om vermogensrechtelijke relaties die
rechtstreeks voortvloeienuit het slaken van de huwelijksband, maar om vermogensrechtelijke relaties die rechtstreeks uit het convenant voortvloeien. Het hof volstaat (ook) overigens met een verwijzing naar zijn voorlopig oordeel.
Artikel 24 EEX-Verordening (exclusieve bevoegdheid)
De man betoogt dat artikel 24 EEX-Verordening niet ziet op een vordering als hier aan de orde. Hij beroept zich daarvoor op de volgende uitspraken van het Hof van Justitie van de EU: arrest van 10 januari 1990, Reichert en Kockler/Dresdner Bank, C-115/88, Jurispr.p. I-38, pt. 10; arrest van 3 oktober 2013, Schneider, C-386/12, ECLI:EU:C:2013:633, pt. 21 (In zijn antwoordakte heeft de man ook nog gewezen op HR 11 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1768, waarin de Hoge Raad de volgende rechtspraak aanhaalt: arrest van 9 juni 1994, Lieber/Göbel, C-292/93, Jurispr., p. I-2535 en beschikking van 5 april 2001, Gaillard, C-518/99, Jurispr., p. I-2771). Het hof oordeelt als volgt. Over de uitlegging van de EEX-Verordening beslist het Hof van Justitie van de EU (art. 267 VWEU). Het Hof van Justitie heeft meerdere arresten gewezen (prejudiciële beslissingen) over de uitlegging van art. 24 EEX-Verordening. Geen van de arresten waarop de man zich beroept, betreft echter het geval dat hier aan de orde is, waarin een vordering is ingesteld die strekt tot beëindiging van mede-eigendom van onroerend goed. Daarover heeft het Hof van Justitie zich wél uitgesproken in zijn arrest van 17 december 2015,
Komu e.a., C-605/14, ECLI:EU:C:2015:833, pt. 28-29:
“[28] Zoals de lidstaten die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend terecht naar voren brengen, vormt een verzoek om beëindiging van mede-eigendom van onroerend goed zoals aan de orde in het hoofdgeding, een vordering die valt onder de categorie geschillen inzake zakelijke rechten op onroerend goed, ten aanzien waarvan de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is bij uitsluiting bevoegd zijn.
[29] In dit verband moet immers worden geconstateerd dat een dergelijk verzoek, waarmee de overdracht van een eigendomsrecht op onroerend goed wordt beoogd, zakelijke rechten die werking hebben jegens iedereen betreft en een vordering vormt die ertoe strekt de houders van die rechten de bescherming van de aan hun titel verbonden rechten te waarborgen.”
Art. 24 EEX-Verordening brengt aldus mee dat de Belgische rechter exclusieve bevoegdheid toekomt (het onroerend goed (de woning) is in België gelegen).
Artikel 25 EEX-Verordening (door partijen aangewezen bevoegd gerecht)
De man beroept zich er op dat partijen een forumkeuzebeding hebben gemaakt. Daarom is de Nederlandse rechter bevoegd. Dit artikel heeft voorrang op art. 24 van de EEX-Verordening.
Het hof verwerpt het betoog van de man als rechtens onjuist gelet op het bepaalde in art. 25 lid 4 EEX-Verordening.
Artikel 26 EEX-Verordening (verschijnen verweerder (de vrouw))
De man heeft voorts nog aangevoerd dat de vrouw vrijwillig in het geding is verschenen en dat zij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet heeft betwist.
Ook dit standpunt verwerpt het hof als rechtens onjuist gelet op het bepaalde in art. 26 lid 1,
in fine, EEX-Verordening.
Artikel 35 EEX-Verordening (voorlopige maatregelen en bewarende maatregelen)
Ten slotte is, volgens de man, de Nederlandse rechter bevoegd op grond van art. 35 EEX-Verordening. Op de spoedeisende vordering van de man tot levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem, kan dus worden beslist.
Het hof oordeelt als volgt. Hetgeen de man vordert is geen “voorlopige of bewarende maatregel” in de zin van art. 35 EEX-Verordening. Onder dit begrip mogen niet worden begrepen maatregelen die geen conservatoir karakter hebben (considerans, pt. 25); het gaat bij art. 35 om maatregelen die bedoeld zijn om een feitelijke of rechtssituatie in stand te houden ter bewaring van rechten (zie het arrest van Hof van Justitie van 28 april 2005, St. Paul Dairy, C-104/03, Jurispr. p. I-3481, pt. 13).
Van bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van deze bepaling van de EEX-Verordening is dus geen sprake.
Hetgeen de man meer of anders in zijn akten heeft aangevoerd, in het bijzonder onder het kopje “Procedure België” kan de man evenmin baten.
Het hiervóór onder 9.4 overwogene leidt ertoe dat de grieven 1 en 2 van de man, waarmee de man toewijzing beoogt van zijn vordering die strekt tot beëindiging van mede-eigendom van het onroerend goed (zie rov. 3.2 sub a), falen. Pas nadat op die vordering zal zijn beslist, kan worden beslist op de schadevergoedingsvordering van de man (vanwege door de man gesteld uitblijven van de medewerking door de vrouw aan de toedeling van de woning aan hem, zie rov. 3.2 sub b). Grief 3, die strekt tot toewijzing van die schadevergoedingsvordering, faalt daarom ook.