ECLI:NL:RBZWB:2023:762

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
02-049387-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring van eigenaar coffeeshop voor het aanwezig hebben van softdrugs en eenvoudig witwassen

Op 9 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de eigenaar van een coffeeshop, die zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs en eenvoudig witwassen. De verdachte, geboren in 1971 en woonachtig in Tilburg, had een aanzienlijke voorraad softdrugs in zijn garageboxen, die bestemd was voor de gedoogde verkoop in zijn coffeeshop. Tijdens een bestuurlijke controle op 25 september 2019 werden in de garageboxen circa 22.165 gram hasjiesj, 71.186 gram hennep en 29.325 joints aangetroffen. Daarnaast werd er een contant geldbedrag van € 560.861,13 gevonden, dat volgens de verdachte afkomstig was uit de verkoop van softdrugs.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van softdrugs en eenvoudig witwassen. De verdediging voerde aan dat de aangetroffen middelen en het geld uitgesloten moesten worden van het bewijs, omdat er sprake zou zijn van onrechtmatige bewijsgaring. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het bewijs rechtmatig was verkregen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat de feiten voortvloeiden uit de bonafide bedrijfsvoering van de coffeeshop. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de coffeeshop te sluiten, aangezien deze nog steeds gedoogd werd door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-049387-20
vonnis van de meervoudige kamer van 9 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.B. Milo, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs en aan het medeplegen van (eenvoudig) witwassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 en feit 2 primair heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 is de softdrugs aangetroffen en heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. Ook voor een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen is voldoende bewijs. Ter onderbouwing hiervan heeft de officier van justitie verwezen naar het Black Widow-arrest van de Hoge Raad. Verdachte heeft gelet op de aangetroffen voorraad de grenzen van het gedoogbeleid overschreden. Daarbij komt dat verdachte geen sluitende administratie heeft bijgehouden van zijn coffeeshop en aan geen enkele vorm van voorraadbeheer heeft gedaan. Ook heeft verdachte geen geloofwaardige verklaring voor het feit dat hij de gelden niet heeft afgestort.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle feiten. De aangetroffen verdovende middelen en het aangetroffen geld dienen naar de mening van de verdediging te worden uitgesloten van het bewijs omdat er, kort gezegd, sprake was van onrechtmatige bewijsgaring tijdens een bestuurlijke controle, aangezien de politiefunctionarissen ook de garageboxen binnen zijn gegaan en mee hebben gekeken met de toezichthouders van de gemeente. Indien de rechtbank hieraan voorbij gaat, heeft de verdediging zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Van feit 2 primair dient verdachte te worden vrijgesproken, nu er geen sprake is van inkomsten uit eigen misdrijf. De inkomsten zijn afkomstig uit de gedoogde verkoop van softdrugs, dit is geen vervolgbaar feit. Verder geldt ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde variant van witwassen dat de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden geen vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Wanneer de rechtbank oordeelt dat er wel een vermoeden van witwassen is, heeft verdachte een verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Naar die verklaring is geen specifiek onderzoek gedaan, of dit onderzoek heeft niet tot een weerlegging van die verklaring geleid. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Rechtmatigheid van de verkrijging van het bewijs
Uit het dossier volgt dat op 25 september 2019 een bestuurlijke controle heeft plaatsgevonden in de garageboxen en loodsen op het [adres] te Tilburg. Het doel van deze controle was het controleren van alle garageboxen op het feitelijk gebruik daarvan en of dit gebruik passend is binnen het bestemmingsplan. Bij deze controle zijn, een voor een, alle garageboxen geopend. Ter ondersteuning van de controleambtenaren van de gemeente waren er drie verbalisanten van de politie aanwezig. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de politiefunctionarissen niets
inde garageboxen te zoeken hadden en dat het feit dat zij er wel waren en hebben meegekeken met de controleambtenaren maakt dat het bewijs onrechtmatig is verkregen.
De stelling van de raadsman dat de verbalisanten van de politie niet in de garageboxen hadden mogen zijn, en hadden mogen meekijken, vindt geen steun in het recht. Op basis van artikel 3 van de Politiewet en de artikelen 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht mag de politie de controleambtenaren vergezellen bij een bestuurlijke controle. Het enkel passief aanwezig zijn, is wat anders dan het actief verrichten van handelingen. Dat de verbalisanten handelingen hebben verricht volgt ook niet uit het dossier. Zij hebben enkel meegekeken. Uit het aanvullende controlerapport van 15 maart 2022 volgt ook dat het de toezichthouders zijn geweest die in de aanhanger twaalf bigshoppers vol met voorgedraaide joints hebben aangetroffen, waarna de situatie is bevroren en er overleg is gevoerd met de politie en officier van justitie. Pas
hiernaheeft er een strafrechtelijke doorzoeking plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank was er dan ook sprake van een normale bestuurlijke controle. Daarbij merkt de rechtbank op dat er in de zaak van de door de raadsman ter zitting aangehaalde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 mei 2022 (ECLI:NL:RBGEL: 2022:2432) reeds signalen waren van ondermijnend handelen en dat op grond hiervan onder de vlag van een bestuurlijke controle gericht onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarvan is, ook volgens de raadsman zelf, in casu geen sprake. Dat er misbruik van de controlebevoegdheid van de gemeente is gemaakt door deze voor een ander, strafvorderlijk, doel te gebruiken, is ook in het geheel niet aannemelijk geworden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en oordeelt dat het bewijs rechtmatig is verkregen.
Feit 1
De rechtbank acht, gelet op de aangetroffen softdrugs en de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 2
In de kluis van verdachte is een groot contant geldbedrag met een totale waarde van € 560.861,13 aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat dit allemaal geld betreft uit de verkoop van softdrugs in [naam coffeeshop] . Verdachte is eigenaar van deze coffeeshop. Er zou ook een privé bedrag hebben gelegen. Dit betreft spaargeld en is volgens verdachte oorspronkelijk ook afkomstig uit de omzet van de coffeeshop. De rechtbank gaat er vanuit dat al het aangetroffen geld afkomstig is uit de gedoogde verkoop van softdrugs.
Aan verdachte is onder feit 2 primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan eenvoudig witwassen. Dit houdt in dat verdachte een voorwerp, in casu geld, zou hebben verworven of voorhanden hebben gehad dat afkomstig is uit eigen misdrijf. Het misdrijf zou, zo heeft de officier van justitie ter zitting verduidelijkt, de verkoop van softdrugs betreffen. In de onderhavige zaak doet zich de lastige situatie voor dat de verkoop van softdrugs in coffeeshops met een vergunning in Nederland wordt gedoogd. De verkoop van softdrugs is echter strikt genomen wel nog illegaal en daarmee strafbaar. De rechtbank zal op deze tegenstrijdigheid bij de strafmotivering nader ingaan. Dat de verkoop van softdrugs in een coffeeshop, hoewel gedoogd, in strijd met de wet is, maakt wel dat het contante geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van eenvoudig witwassen.
De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake is van medeplegen en spreekt verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 25 september 2019 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- (in loods/garagebox [nummer 1] ) circa 22.165 gram hasjiesj, en
- (in loods/garagebox [nummer 1] ) circa 71.186 gram hennep (-toppen) en circa 29.325
stuks joints (bevattende hennep en/of hasjiesj), zijnde hasjiesj en/of hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
en
op 25 september 2019 te Tilburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- (in loods/garagebox [nummer 2] ) circa 10.598 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 2
op 25 september 2019 te Tilburg een voorwerp, te weten: een geldbedrag van 560.861,13 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp (dat geldbedrag)
onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 10 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om in geval van een veroordeling geen straf of maatregel op te leggen en toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid softdrugs en aan eenvoudig witwassen. Verdachte heeft bekend dat hij wetenschap had van de aangetroffen voorraad softdrugs en het geld. De aangetroffen drugs betroffen de externe voorraad van [naam coffeeshop] , de coffeeshop van verdachte en het aangetroffen geld was afkomstig uit de verkoop van softdrugs in deze coffeeshop. Ook de broer van verdachte, in wiens garagebox de grootste hoeveelheid softdrugs is aangetroffen, was hier ten tijde van het feit werkzaam. In de coffeeshop zelf is nooit een handelsvoorraad aangetroffen die hoger was dan de maximaal gedoogde hoeveelheid van 500 gram.
6.3.1.
Juridisch kaderHet telen, bewerken, verwerken, inkopen, opslaan, vervoeren, afleveren en verkopen van softdrugs is in de Opiumwet strafbaar gesteld. Hoewel het verkopen van softdrugs ook strafbaar is gesteld, wordt de verkoop hiervan door coffeeshops door de overheid gedoogd. De coffeeshops hebben hiervoor dan wel een vergunning nodig. Zij mogen ten behoeve van de verkoop een voorraad van maximaal 500 gram aanhouden. Op deze manier wordt de ‘voordeur’, gereguleerd. Het houden van een grotere externe voorraad, zoals in casu het geval is, wordt niet gedoogd. Ook de aanvoer van de softdrugs naar de coffeeshops, de ‘achterdeur’, wordt niet gedoogd.
Daar waar het voor- en achterdeurbeleid elkaar kruisen, ontstaat een spanningsveld. Krachtens het thans geldende gedoogbeleid wordt immers toegestaan dat cannabis in de openheid wordt verkocht, ondanks de in de Opiumwet neergelegde strafbaarstelling. Om verkoop te kunnen faciliteren is telen, bewerken, opslaan en aanvoeren van softdrugs vereist. Het is juist dit telen, bewerken, opslaan en aanvoeren dat niet onder het gedoogbeleid valt en overigens ook niet op een andere wijze is gereguleerd. Met andere woorden; op geen enkele wijze kunnen de genoemde handelingen op legale wijze plaatsvinden. De rechtbank begrijpt dat dit innerlijk tegenstrijdig is en dat het de coffeeshops in een spagaat brengt. Zij mogen wel de cannabis verkopen, maar het is niet mogelijk deze cannabis op gereguleerde wijze te telen, bewerken, op te slaan en te verkrijgen. Deze manier van werken en het niet reguleren van de achterdeur leidt in zowel de samenleving als in de politiek voortdurend tot discussie.
Uit rechterlijke uitspraken kan worden opgemaakt dat ook de strafrechtspleging niet blind is voor de achterdeur en de problemen die dit met zich meebrengt. Er lijkt dan ook een voorzichtige lijn te ontstaan, waarbij in sommige zaken waar net als in onderhavige zaak sprake is van het aanhouden van een externe handelsvoorraad geen straf of maatregel wordt opgelegd. Dit betekent echter niet dat er in geval van een externe handelsvoorraad per definitie een rechterlijk pardon dient te volgen.
Op 12 november 2015 heeft het gerechtshof te Den Bosch een arrest gewezen (ECLI:NL:GHSHE:2015:4514). In dit arrest heeft het Hof een aantal criteria geformuleerd op basis waarvan geconcludeerd kon worden dat in casu sprake was geweest van strafbare feiten die direct voortsproten uit de bonafide bedrijfsvoering, zodat in die zaak tot een rechterlijk pardon, artikel 9a Sr. Deze criteria zien op het houden van een externe handelsvoorraad in verband met de
noodzaakvoor exploitatie van een coffeeshop. De rechtbank neemt bij het bepalen van de op te leggen straf het al dan niet voldoen door verdachte aan deze criteria als uitgangspunt.
6.3.2.
De onderhavige zaakDe raadsman heeft betoogd dat er geen omstandigheden zijn die toepassing van artikel 9a Sr in de weg staan, terwijl de officier van justitie van mening is dat aan drie van de vier criteria uit het arrest van het Hof niet is voldaan. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de [naam coffeeshop] gedoogd werd en nog steeds gedoogd wordt door de overheid. Er is ook geen sprake geweest van een tijdelijke sluiting van de coffeeshop naar aanleiding van de onderhavige zaak. De rechtbank ziet ook geen aanwijzingen voor het overtreden van de AHOJG-voorwaarden. De officier van justitie heeft betoogd dat er wel een te grote voorraad werd gehouden. Op zichzelf klopt dit. De rechtbank gaat echter, net als het gerechtshof in eerder genoemd arrest, uit van de voorraad in de coffeeshop zelf. Er zijn geen aanwijzingen dat de inpandige hoeveelheid van 500 gram ooit is overschreden. Aan het eerste criterium wordt dan ook voldaan.
Het tweede door het gerechtshof geformuleerde criterium dat van belang kan zijn is dat de bedrijfsvoering van de coffeeshop transparant en op orde is geweest. De rechtbank constateert dat de administratieve gegevens die zich in het dossier bevinden, niet als transparant en op orde kunnen worden gekwalificeerd. Die zijn onvolledig nu het kasboek geen (volledig) overzicht van de uitgaven van het bedrijf worden vermeld. Uit het memo dat is opgesteld door de Belastingdienst volgt echter ook dat de Belastingdienst, anders dan de rechtbank, wel over in- en verkoopoverzichten, jaarrekeningen, audit files en kas- en omzetgegevens van de coffeeshop over een lange periode heeft beschikt. Ook zijn de belastingaangiftes kennelijk altijd goedgekeurd, zelfs die van 2019. Deze aanslag is inmiddels definitief goedgekeurd. Daarbij komt dat, zoals verdachte heeft verklaard, er meerdere controles door de Belastingdienst zijn uitgevoerd in de coffeeshop. Deze vinden onaangekondigd plaats. Tijdens deze controles is kennelijk alles altijd in orde bevonden. De rechtbank heeft de stukken van deze controles, net als de gegevens waar de Belastingdienst over beschikt, niet. De rechtbank heeft dan ook onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen dat de administratie niet transparant of ondeugdelijk is. Nu de Belastingdienst kennelijk wel over alle gegevens beschikte en niet heeft gerapporteerd over onjuistheden of onvolledigheden gaat de rechtbank er vanuit dat ook van het tweede criterium sprake is.
Het derde door het gerechtshof in zijn beoordeling betrokken criterium betreft de omvang en noodzaak van de aangetroffen voorraad. De officier van justitie heeft betoogd dat de aangetroffen voorraad, gelet op de cijfers uit 2018, een voorraad voor zes maanden betrof en dat hiermee niet meer kan worden gezegd dat er sprake is van een voor de exploitatie van de coffeeshop noodzakelijke voorraad. Hiermee zou niet zijn voldaan aan het derde criterium.
Er is geen harde grens op basis waarvan kan worden bepaald of een voorraad noodzakelijk is. Over het algemeen kan worden aangenomen dat een voorraad van enkele maanden niet als te groot wordt beschouwd. Een voorraad ter grootte van een half jaar aan verkoop is dit wel. De rechtbank gaat er, anders dan de officier, echter niet vanuit dat de aangetroffen voorraad goed is voor een half jaar aan omzet. Ten aanzien van de grootte van de voorraad gaat de rechtbank uit van een gemiddelde afname van 2 gram cannabis per klant. Dit is gelijk aan het uitgangspunt dat het gerechtshof in voornoemd arrest hanteert. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de coffeeshop, gelet op de categorie waarin [naam coffeeshop] is ingedeeld volgens het rapport “shops in zicht’’, ongeveer 250.000 klanten per jaar ontvangt. Dat betekent dat er voor bijna drie maanden aan voorraad in de garageboxen is aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat dit weliswaar een behoorlijk ruime voorraad is en dat deze wellicht op de grens ligt, maar dat deze niet dusdanig exorbitant is dat deze niet meer als niet noodzakelijk kan worden aangemerkt. Ook van het derde criterium is derhalve sprake.
De rechtbank heeft reeds aangegeven dat zij ervan uit gaat dat de voorraad uitsluitend ten behoeve van de exploitatie van de coffeeshop werd aangehouden. Hiermee is ook van het vierde criterium sprake.
6.3.3.
ConclusieNaar het oordeel van de rechtbank is sprake van strafbare feiten die direct voortspruiten uit de bonafide bedrijfsvoering. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank, indien zij geen redelijk doel ziet bij het opleggen van een straf, kan besluiten toepassing te geven aan artikel 9a Sr. De rechtbank ziet dit redelijke doel thans niet. Zoals hiervoor al is overwogen is [naam coffeeshop] na het aantreffen van het geld en de voorraad niet gedwongen tijdelijk te sluiten en de coffeeshop is ook nu nog open. Kennelijk zag de gemeente geen reden de coffeeshop op enig moment te sluiten. De rechtbank is van oordeel dat in de strafzaak kan worden volstaan met constatering van de gepleegde strafbare feiten en onttrekking aan het verkeer van de aangetroffen drugs. Dit geldt ook voor het witwassen, nu het daarbij louter gaat om het geld dat is verdiend met de verkoop van softdrugs in de coffeeshop. Hoewel de rechtbank vindt dat verdachte door het enkel contant te laten betalen van klanten en vervolgens niet afstorten van deze contanten wel problemen heeft opgezocht, begrijpt de rechtbank ook dat de exploitatie van een coffeeshop feitelijk niet kan plaatsvinden zonder het voorhanden hebben van contant geld. De rechtbank vindt het ook positief dat verdachte verbetering heeft laten zien door pinautomaten aan te schaffen, waardoor herhaling wordt tegengegaan. Gelet op het voornoemde zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 9a Sr en aan verdachte geen straf of maatregel opleggen. Ook gaat de rechtbank, gelet op voornoemde omstandigheden, niet over tot verbeurdverklaring van het aangetroffen geld.

7.Het beslag

De verdediging heeft verzocht aan de rechtbank de teruggave te gelasten van een bedrag van € 500,--. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet volgt dat dit bedrag onder verdachte in beslag is genomen. Dit is ook anderszins onvoldoende aannemelijk gemaakt. Nu onvoldoende vast is komen te staan dat het bedrag in beslag is genomen, kan de rechtbank hierover geen beslissing nemen.
7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot de voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank gaat niet over tot verbeurdverklaring van het aangetroffen geldbedrag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 57 en 420bis 1. van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 primair:eenvoudig witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 106 pakketjes met een totaal gewicht van 10.598 gram hasj uit de kluis in loods [nummer 2]
* 22.165 gram hasj uit de loods [nummer 1] .
*71.186 gram hennep uit de loods [nummer 1] .
* 29.325 voorgedraaide joints uit de loods [nummer 1] ;
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* Geld, G2097762, waarde 560861,13.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 februari 2023.