3.1Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- op 10 juni 1999 is [bedrijf01] B.V. opgericht. Zij exploiteert – kort gezegd – een holdingmaatschappij;
- [gedaagde01] exploiteert een ICT- en adviesbedrijf;
- op 11 september 2002 heeft [eiser01] een arbeidsovereenkomst met [bedrijf2] B.V. getekend, waarin is opgenomen dat hij bij die onderneming vanaf 1 november 2002 in dienst treedt;
- bij brief van 18 november 2004 zijn tussen [eiser01] en [bedrijf2] B.V. nadere afspraken gemaakt, waarin onder andere is opgenomen dat de ontslagbrief van [eiser01] wordt gezien als een intentie van zijn zijde om over te stappen naar de nieuwe constructie, zoals neergelegd in de hierna te noemen arbeidsovereenkomst;
- op 16 november 2004 heeft [eiser01] een arbeidsovereenkomst met [bedrijf2] B.V. getekend, waarin andere arbeidsvoorwaarden zijn opgenomen. Tevens is daarin opgenomen:
“(…) 1.1 Deze overeenkomst gaat in op 1 januari 2004 of zoveel eerder als een passende opdracht wordt gevonden, en komt in de plaats van de eerdere arbeidsovereenkomst met de werknemer, gedateerd 1 november 2002 (…)”en
“(…) 14.1 Het voorgaande vormt de volledige weergave van alle tussen partijen gemaakte afspraken en komt in de plaats van alle voordien tussen werknemer en de (organen van) de Vennootschap en/of met haar gelieerde vennootschappen gemaakte afspraken en gedane toezeggingen. Wijziging of aanvulling van de inhoud van deze overeenkomst is slechts geldig indien schriftelijk vastgelegd in een gedateerd en door beide partijen ondertekend stuk. (…)”;
- in maart 2007 is het [concern] verkocht aan [bedrijf01] B.V.;
- in mei 2010 zijn de Nederlandse dochtervennootschappen van [bedrijf3] B.V. opgegaan in [bedrijf3] B.V.;
- op 28 mei 2010 zijn [bedrijf3] B.V. en [bedrijf4] B.V. opgenomen in [bedrijf5] B.V.;
- kort daarna is [bedrijf5] B.V. [bedrijf4] B.V. gaan heten;
- vanaf 1 december 2007 zijn er diverse bijlagen bij de laatstgenoemde arbeidsovereenkomst gevoegd, waarin de steeds overeengekomen uurtarieven tussen [bedrijf2] B.V., dan wel haar rechtsopvolger, en [bedrijf6] zijn opgenomen;
- op 23 december 2021 heeft [gedaagde01] de ontbinding verzocht van de arbeidsovereenkomst tussen haar en [eiser01] aan de kantonrechter te [plaats01] . Daarnaast speelden er nog andere geschilpunten tussen partijen. De kantonrechter heeft per beschikking van 25 maart 2022 de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 augustus 2022, onder toekenning van diverse vergoedingen, (achterstallig) loon en onder toewijzing van diverse samenhangende nevenverzoeken;
- van de voornoemde beschikking van de kantonrechter te [plaats01] is [eiser01] op 24 juni 2022 in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft de beschikking van de kantonrechter bij beschikking van 10 november 2022 deels bekrachtigd, onder andere met betrekking tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Van de beschikking van het gerechtshof zijn partijen niet in cassatie gegaan;
- op 26 september 2022 is een conceptdagvaarding in kort geding van [eiser01] ontvangen op de griffie van de kantonrechter in ’s-Hertogenbosch. In deze dagvaarding vordert [eiser01] de betaling van loon vanaf 1 augustus 2022 tot de arbeidsovereenkomst tussen hem en [gedaagde01] rechtsgeldig is geëindigd en nevenvorderingen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser01] afgewezen en overwogen:
“(…) De kantonrechter volgt [eiser01] niet in zijn standpunt dat er ná 1 augustus 2022 nog een arbeidsovereenkomst tussen hem en [gedaagde01] bestaat, en dat daaruit over en weer rechten en plichten voortvloeien. Dat heeft tot gevolg dat de vorderingen van [eiser01] wegens gebrek aan grondslag worden afgewezen. Dit wordt toegelicht als volgt.
Vast staat dat partijen (aan de zijde van werkgever: de rechtsvoorganger van [gedaagde01] ) met ingang van 1 november 2002 een arbeidsovereenkomst hebben gesloten.
De (oorspronkelijke) arbeidsovereenkomst uit 2002 is per 1 januari 2004 vervangen door een nieuwe arbeidsovereenkomst. In laatstgenoemde arbeidsovereenkomst (die is ondertekend door [eiser01] en [gedaagde01] ) staat immers:
“1.1 Deze overeenkomst gaat in op 1 januari 2004, of zoveel eerder als een passende opdracht wordt gevonden, en komt in de plaats van de eerdere arbeidsovereenkomst met de werknemer, gedateerd 1 november 2002” en:
“14.1 Het voorgaande vormt de volledige weergave van alle tussen partijen gemaakte afspraken en komt in de plaats van alle voordien tussen werknemer en de (organen van) de Vennootschap en/of met haar gelieerde vennootschappen gemaakte afspraken en gedane toezeggingen. Wijziging of aanvulling van de inhoud van deze overeenkomst is slechts geldig indien schriftelijk vastgelegd in een gedateerd en door beide partijen ondertekend stuk.”
Ook al zou de datum van 1 januari 2004 berusten op een typefout waarbij bedoeld zou zijn 1 januari 2005 (zoals door [gedaagde01] aangevoerd en door [eiser01] betwist), dan maakt dit geen verschil voor de conclusie, te weten dat de arbeidsovereenkomst uit 2004 in de plaats is gekomen van de arbeidsovereenkomst uit 2002 en deze heeft vervangen. Uit voornoemde beschikking van 25 maart 2022 en uit de eigen stellingen van [eiser01] (punt 1 concept-kort geding dagvaarding) volgt dat deze arbeidsovereenkomst van 2004 (in onderdeel 5.2 van de beschikking omschreven als “de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst”) per 1 augustus 2022 door de kantonrechter is ontbonden. Bij beschikking van 10 november 2022 is de beschikking op het punt van de ontbinding door het hof bekrachtigd. Uit de zinsnede ‘de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst’ maakt de kantonrechter op dat dit ten tijde van de ontbinding de enige tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst is. Dat - zoals [eiser01] onder andere in punt 1 van de concept kort geding dagvaarding betoogt - alleen de arbeidsovereenkomst van 2004 is ontbonden en dat daarnaast nog sprake was van een andere (niet ontbonden) arbeidsovereenkomst tussen partijen, blijkt niet uit twee voornoemde beschikkingen en evenmin uit hetgeen [eiser01] in de concept kort geding- dagvaarding naar voren heeft gebracht.
Dit volgt ook uit de door partijen in de procedure bij de rechtbank en bij het hof betrokken stellingen en de overgelegde - door beide partijen ondertekende - arbeidsovereenkomsten met addendum uit 2004. In beide procedures zijn immers zowel [eiser01] als [gedaagde01] steeds uitgegaan van het bestaan van één enkele arbeidsovereenkomst en niet van meerdere of parallelle arbeidsovereenkomsten. Dat na 2004 op enig moment door [gedaagde01] een - zoals [eiser01] het noemt - parallelle overeenkomst is gecreëerd (in punt 34 van de concept kort geding-dagvaarding stelt [eiser01] dat [gedaagde01] een parallelle overeenkomst heeft gecreëerd sinds 1 mei 2021) en dat alleen die overeenkomst is ontbonden per 1 augustus 2022, is niet, dan wel in elk geval volstrekt onvoldoende, aannemelijk geworden. [eiser01] heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 na ontbinding van “de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst” is herleefd of steeds is blijven bestaan maar hij heeft dit niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die erop wijzen dat de arbeidsovereenkomst van 2002 nog bestaat of heeft bestaan naast de (inmiddels reeds ontbonden) arbeidsovereenkomst uit 2004, en of dat er thans nog een andere (arbeids)overeenkomst tussen partijen geldt.
Gelet op de ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022 bestaat er met ingang van die datum geen arbeidsovereenkomst meer tussen partijen. [gedaagde01] is vanaf 1 augustus 2022 dan ook niet (meer) gehouden om aan [eiser01] loon te betalen en/of hem in de gelegenheid te stellen werkzaamheden te verrichten. (…)”;
- bij verzoekschrift van 3 oktober 2023 heeft [eiser01] de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch onder andere verzocht zijn arbeidsovereenkomst te herstellen. In de beschikking van 28 december 2022 overweegt de kantonrechter:
“(…) In de kern komt het betoog van [eiser01] hierop neer dat de arbeidsovereenkomst uit 2004 tussen hem en [gedaagde01] weliswaar per 1 augustus 2022 is ontbonden door de kantonrechter Tilburg (beschikking 25 maart 2022), welke beslissing is bekrachtigd door het hof (beschikking 10 november 2022) maar dat dit geen afbreuk doet aan het bestaan van de arbeidsovereenkomst uit 2002 tussen hem en [gedaagde01] . [eiser01] heeft expliciet bevestigd dat al zijn verzoeken in deze procedure zijn gebaseerd op die arbeidsovereenkomst uit 2002 (…). Het gaat dan om nakoming of (toerekenbare) tekortkoming in de nakoming van bedoelde arbeidsovereenkomst of om onrechtmatig handelen ter zake van die arbeidsovereenkomst uit 2002. [gedaagde01] betwist dat per 1 augustus 2022 sprake is van die arbeidsovereenkomst uit 2002 of welke andere arbeidsovereenkomst dan ook tussen haar en [eiser01] . (…) Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst uit 2002 neemt de kantonrechter als uitgangspunt en beschouwt zij als hier herhaald en ingelast datgene wat op dit punt is overwogen en beslist in onderdeel 4.4 van het kort geding-vonnis tussen partijen van vandaag. Kort samengevat komt dit erop neer dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 is vervangen door de arbeidsovereenkomst uit 2004 en dat die arbeidsovereenkomst uit 2002 daarbij niet is blijven voortbestaan of is herleefd na ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022. In beide procedures zijn zowel [eiser01] als [gedaagde01] uitgegaan van één tussen hen geldende arbeidsovereenkomst, te weten die uit 2004. [eiser01] heeft in deze procedure nog nader aangevoerd dat zijn wisselende werknemersnummers, het voorkomen van dubbele jaaropgaven en de wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden erop duiden dat sprake is van het “doorlopen” van de arbeidsovereenkomst uit 2002. De kantonrechter deelt dit standpunt niet. Zowel de arbeidsovereenkomst uit 2002 als die uit 2004 zijn gesloten tussen [eiser01] en (de rechtsvoorganger van) [gedaagde01] . In de arbeidsovereenkomst van 2004 zijn partijen overeengekomen dat die overeenkomst in de plaats kwam van de arbeidsovereenkomst uit 2002. In de arbeidsovereenkomst uit 2004 hebben partijen nieuwe afspraken gemaakt over hun arbeidsverhouding. [eiser01] heeft niet gesteld noch is zulks op andere wijze gebleken dat zij in die arbeidsovereenkomst van 2004 met addendum of op enig ander moment hebben afgesproken – en evenmin blijkt dit uit de feitelijke gang van zaken vanaf 2004 – dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 naast, tijdens of na de arbeidsovereenkomst van 2004 zou blijven bestaan, zou herleven of anderszins van kracht zou zijn of blijven. (…)”. In deze beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [gedaagde01] om bedrijfseigendommen, waaronder een laptop, terug te geven aan [gedaagde01] toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Van deze beschikking zijn partijen niet in hoger beroep gegaan;
- op 27 maart 2023 is door de griffie van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch een conceptdagvaarding van [eiser01] ontvangen, waarin hij onder andere doorbetaling van het loon vanaf 1 augustus 2022 en wedertewerkstelling vordert. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser01] bij vonnis van 20 juni 2023 afgewezen, waarbij wordt overwogen:
“(…) In dit geval gaat het niet om herroeping van een vonnis, maar om herroeping van een beschikking (te weten de beschikking van 28 december 2022 van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch). In artikel 390 Rv is vermeld dat een beschikking op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende kan worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382 Rv, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet. In artikel 391 Rv is bepaald dat de artikelen 382 Rv tot en met 384 Rv en artikelen 386 Rv tot en met 389 Rv (dus de artikelen die zien op de herroeping van vonnissen) van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. (…)
Vast staat dat de beschikking van 28 december 2022 van de kantonrechter te
’s-Hertogenbosch op 28 maart 2022 in kracht van gewijsde is gegaan. Dit is dus gebeurd kort na het opstellen van de concept dagvaarding door [eiser01] . De concept dagvaarding is immers op 27 maart 2023 ter griffie van de rechtbank ontvangen en op diezelfde dag heeft [eiser01] de concept dagvaarding naar de gemachtigde van [gedaagde01] en [gedaagde01] Holding gemaild. Uit de inhoud van de concept dagvaarding blijkt dat [eiser01] enige tijd voor het uitbrengen daarvan op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die hij aan herroeping ten grondslag zou willen leggen. Het opstellen van een concept dagvaarding met een omvang als hier aan de orde is, vergt immers enige tijd.
Tijdens de op 5 juni 2023 gehouden zitting bij de kantonrechter heeft [eiser01] , die samen met zijn levenspartner mevrouw [gemachtigde] het woord heeft gevoerd, verklaard dat hij (nog) niet om herroeping heeft verzocht en dat zo’n verzoek op korte termijn ook niet te verwachten is, omdat [eiser01] geen professionele rechtsbijstand kan krijgen. Deze mededeling rechtvaardigt de reële verwachting dat er niet binnen de in de wet gestelde termijn van drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en eiser daarmee bekend is geworden, een herroepingsverzoek zal worden ingesteld.
Daarnaast heeft [eiser01] verklaard dat er geen (gewone) rechtsmiddelen meer lopen tegen eerder gevoerde gerechtelijke procedures en in de concept dagvaarding heeft [eiser01] melding gemaakt van feiten en omstandigheden die zijns inziens grond zijn voor herroeping.
Als [eiser01] zou worden gevolgd in zijn stelling dat hij er niet in kan slagen een advocaat te vinden die namens hem een herroepingsverzoek indient of wil indienen, leidt dit niet tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Voor herroeping van een beschikking die is gegeven door de kantonrechter is namelijk niet wettelijk voorgeschreven dat dit dient te gebeuren door een advocaat.
Het voorgaande leidt dus, wat er verder ook zij van de door [gedaagde01] en [gedaagde01] Holding opgeworpen (formele en inhoudelijke) bezwaren, tot de slotsom dat niet aannemelijk is dat er herroeping van de kantonrechtersbeschikking van 28 december 2022 zal plaatsvinden omdat niet te verwachten is dat een verzoek hiertoe binnen de in de wet gestelde termijn zal zijn ingediend en een nadien ingediend verzoek zal leiden tot niet ontvankelijkheid.
Buiten een verzoek om herziening zijn er geen rechtsmiddelen voor handen om een onherroepelijke beslissing van tafel te krijgen.
Gelet op dit alles, is geen van de door [eiser01] in het petitum van de kort geding dagvaarding van 30 mei 2023 opgenomen vorderingen toewijsbaar omdat die allemaal gegrond zijn op de stelling dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen uit 2002 met gewijzigde salarisconstructie uit 2004 nog bestaat. Alle overige verzoeken die her en der in de dagvaarding zijn vermeld, zijn evenmin toewijsbaar omdat deze hetzij ook zijn terug te voeren op de hiervoor genoemde grondslag dan wel de grondslag waarop deze verzoeken berusten niet in de dagvaarding is vermeld of ondoorgrondelijk is gebleven. (…)”.