In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 oktober 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 253.000 per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 230.000 voor. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar voldoende informatie heeft verstrekt en dat er geen schending van artikel 40 van de Wet WOZ heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt er een schadevergoeding toegekend aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven, maar dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 100, verdeeld over de heffingsambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid.