ECLI:NL:RBZWB:2023:7526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/410033 / KG ZA 23-234
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenwerkingsovereenkomst en de gevolgen van een pandrecht op vorderingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. De eiser, een advies- en uitleenbureau, vorderde betaling van openstaande facturen van in totaal € 267.524,59. Deze vordering was echter verpand aan Bridge Fund, dat het pandrecht openbaar had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat, na de mededeling van het pandrecht aan de debiteur, de pandhouder exclusief bevoegd is om vorderingen te innen. Dit betekent dat de eiser niet meer bevoegd was om de vordering te innen, wat leidde tot afwijzing van de vorderingen I tot en met III van de eiser.

De eiser had ook gevorderd dat de gedaagde zich zou onthouden van het opzetten van overgenomen werknemers tegen de eiser. Deze vordering werd eveneens afgewezen, omdat de gedaagde betwistte dat zij zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatig handelen. De rechtbank concludeerde dat de eiser in deze zaak ongelijk kreeg en veroordeelde haar in de proceskosten van de gedaagde, die zijn vastgesteld op € 6.816,00.

De uitspraak benadrukt de juridische gevolgen van een pandrecht en de exclusieve inningsbevoegdheid van de pandhouder, evenals de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen onder samenwerkingsovereenkomsten na te komen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/410033 / KG ZA 23-234
Vonnis in kort geding van 29 juni 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. W. Matadien,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.A.J. Kemps.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 juni 2023 met producties 1 t/m 16 (productie 17 ontbreekt);
- de producties 18 t/m 21 van de zijde van [eiser] ;
- de producties 1 t/m 7 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 15 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eiser] ;
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de zaak op verzoek van [eiser] voor veertien dagen aangehouden, om partijen in de gelegenheid te stellen een onderlinge regeling te treffen. [gedaagde] heeft zich daartegen niet verzet. Bij email van 22 juni 2023 heeft mr. Matadien de voorzieningenrechter bericht dat partijen geen regeling hebben getroffen en is vonnis gevraagd.

2.De feiten

- [eiser] is een advies- en uitleenbureau dat zich bezighoudt met het acquireren
van opdrachten, het adviseren van organisaties en het ter beschikking stellen van
arbeidskrachten.
- [gedaagde] is een advies- en uitleenbureau, dat zich onder andere bezighoudt met de
uitoefening van projectmanagement, het geven van advies, het verlenen van diensten en het uitvoeren van implementatietrajecten op het gebied van management en personeelsmanagement.
Daarnaast houdt [gedaagde] zich bezig met trainingen, werving en selectie van personeel voor derden en het inzetten van consultants en (interim) professionals op projectbasis. .
- [eiser] en [gedaagde] hebben op 27 mei 2021 een samenwerkingsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Zij zijn daarin overeengekomen dat [gedaagde] zorgt voor opdrachten voor [eiser] en dat [eiser] de uitvoering van de gekregen opdrachten doet.
- Op de samenwerkingsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde] van toepassing.
- [eiser] heeft in het najaar van 2022 een lening afgesloten bij Bridge Fund. Zij heeft haar vorderingen op [gedaagde] aan Bridge Fund verpand door het vestigen van een stil pandrecht. Nadat er achterstand is ontstaan in het voldoen van de maandelijkse aflossing op de lening door [eiser] heeft Bridge Fund bij email van 18 april 2023 aan [gedaagde] medegedeeld dat zij het pandrecht openbaar maakt en dat bevrijdende betaling van al hetgeen [gedaagde] nog verschuldigd is aan [eiser] vanaf de ontvangst van deze mededeling uitsluitend nog kan plaatsvinden door het bedrag over te maken naar Bridge Fund.
- [eiser] heeft aan [gedaagde] omstreeks april 2023 diverse facturen doen toekomen. Nadat deze door [gedaagde] niet zijn voldaan heeft [eiser] [gedaagde] middels brief van haar advocaat van 26 mei 2023 gesommeerd binnen 24 uur te voldoen een bedrag van € 297.947.62. In dit bedrag was begrepen vorderingen van de onderneming [bedrijf 1] BV (enig aandeelhouder van [eiser] ) en [bedrijf 2] ter grootte van € 30.423,03. [gedaagde] heeft laatstgenoemd bedrag voldaan. Het restant van € 267.524,59 heeft zij niet voldaan.
  • [eiser] heeft een belastingschuld van (tenminste) € 450.983,=
  • Bij email van 13 juni 2023 heeft (de advocaat van) [gedaagde] aan (de advocaat van) [eiser] bericht dat zij bereid is de openstaande facturen, minus de vordering van pandhouder Bridge Fund- aan [eiser] te voldoen onder de voorwaarden dat de gelden volledig mogen worden betaald op de G-rekening van [eiser] .
- [eiser] heeft daarop te kennen gegeven dat dit voor haar niet acceptabel is.
- Bridge Fund heeft haar totale vordering op [eiser] opgeëist.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, als voorlopige voorziening, samengevat,
I [gedaagde] te veroordelen om de opeisbare vorderingen van [eiser] ad € 267.524,59 binnen 24 uur op de rekening van [eiser] te voldoen, eventueel nadat daarop door [gedaagde] het aan de ex-werknemers van [eiser] betaalde loon voor april 2023 in mindering wordt gebracht;
II [gedaagde] te veroordelen de buitengerechtelijke incassokosten van [eiser] voldoen;
III [gedaagde] te veroordelen de wettelijke handelsrente over de opeisbare vordering van [eiser] ad € 267.524,59 aan [eiser] te betalen;
IV [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure;
V [gedaagde] te bevelen zich te onthouden van het opzetten van de overgenomen
werknemers van [eiser] tegen [eiser] , dan wel hen te bewegen [eiser]
onder druk te zetten om haar faillissement aan te vragen.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. [eiser] heeft op basis van verleende diensten voor [gedaagde] uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst een opeisbare vordering op [gedaagde] . [gedaagde] heeft de vordering, niet betwist. Door deze vordering niet te voldoen en bovendien vanaf september 2022 geen of onvoldoende opdrachten aan [eiser] te geven -terwijl zij toen de enige opdrachtgever was van [eiser] - is het aan [gedaagde] te wijten dat [eiser] in financiële problemen is geraakt. De eis van [gedaagde] om de openstaande facturen, minus de vordering van pandhouder Bridge Fund- volledig te betalen op de G-rekening van [eiser] is onredelijk, omdat een betaling van 30% van de vordering op de G-rekening voldoende is om de belastingdienst te voldoen. [eiser] heeft met de belastingdienst namelijk een betalingsregeling getroffen, waaraan zij steeds heeft voldaan. Indien 30% van de vordering op de G-rekening wordt betaald kan [eiser] met het restant dat aan haar betaald wordt haar vaste lasten betalen. Door dit te weigeren en bovendien niet de achterstand te betalen aan Bridge Fund heeft [gedaagde] het pandrecht gefrustreerd en heeft zij zelfs bewerkstelligd dat Bridge Fund de gehele lening heeft opgeëist. Daarnaast heeft [gedaagde] 17 personeelsleden van [eiser] overgenomen en probeert zij via het overgenomen personeel [eiser] te dwingen haar eigen faillissement aan te vragen. [eiser] stelt dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig handelt en misbruik maakt van haar positie.
3.3.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] ,
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot de vorderingen I tot en met III heeft [gedaagde] als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [eiser] als gevolg van de openbaarmaking van het pandrecht door Bridge Fund niet meer inningsbevoegd is. Dit verweer slaagt. Uit artikel 3:246 BW volgt dat een pandhouder, na mededeling van zijn pandrecht aan de debiteur, exclusief bevoegd is om vorderingen te innen. Deze bevoegdheid strekt zich uit over alle vorderingen die aan de pandhouder zijn verpand. De hoogte van de eigen vordering van de pandhouder speelt daarbij geen rol (ECLI:NL:HR:2021:524). De vorderingen I tot en met III worden gelet op het vorenstaande afgewezen. De overige stellingen van partijen behoeven geen bespreking meer.
4.2.
Vordering V wordt eveneens afgewezen. [gedaagde] heeft betwist dat zij overgenomen
werknemers van [eiser] tegen [eiser] opzet of heeft opgezet. In het kader van dit kort geding is niet vast komen te staan dat [gedaagde] zich daaraan heeft schuldig gemaakt. Daarnaast heeft [eiser] onvoldoende gesteld om de handelwijze van [gedaagde] als onrechtmatige daad aan te merken. Ten slotte is de vordering te vaag.
4.3
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
1.079,00
- overige kosten
0,00
Totaal
6.816,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 6.816,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023.