ECLI:NL:RBZWB:2023:7519

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
BRE 22/67
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag accijns op waterpijptabak in woning van belanghebbende

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 31 oktober 2023, wordt de naheffingsaanslag accijns van € 28.481 aan belanghebbende beoordeeld. De zaak betreft de ontdekking van 177 kilogram onveraccijnsde waterpijptabak in de woning van belanghebbende, die niet geregistreerd stond als plaats voor accijnsgoederen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd, omdat belanghebbende op het moment van de ontdekking aanwezig was en dus over de tabak kon beschikken. Belanghebbende had betoogd dat hij niet de eigenaar was van de tabak en dat de accijns bij de eigenaar verhaald moest worden. De rechtbank stelt echter vast dat het de inspecteur vrijstaat om te kiezen aan wie hij de naheffingsaanslag oplegt. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/67

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

(gemachtigde: mr. T.M. ten Velde),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de vraag of de inspecteur terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns heeft opgelegd in verband met in zijn woning aangetroffen waterpijptabak.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, vergezeld door zijn begeleider, [naam 1], en zijn gemachtigde. Namens de inspecteur hebben aan de zitting deelgenomen drs. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
1.2.
Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag accijns terecht aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woont op het [adres] te [plaats 2].
3.1.
Het woonadres van belanghebbende is bij de Douane niet geregistreerd als plaats waar accijnsgoederen voorhanden mogen worden gehouden of waar accijnsgoederen mogen worden vervaardigd.
3.2.
Op 3 maart 2021 zijn ambtenaren van de Belastingdienst/Douane Rotterdam-Haven, bijgestaan door de politie, met een machtiging van de Officier van Justitie binnengetreden in de woning van belanghebbende. In het proces-verbaal van de bevindingen van het binnentreden, heeft de Douane/Belastingdienst het volgende opgenomen:
“Wij verbalisanten, zagen via een openstaande deur van de woning in de keuken drie zwarte
bakken met een inhoud welke, ons ambtshalve bekend, de uiterlijke kenmerken van
waterpijptabak had (zie foto bijlage). Wij, verbalisanten roken tevens een sterke zoete geur
kenmerkend voor waterpijptabak.
Wij verbalisanten, zagen in de schuur, vanuit de achtertuin via de openstaande deur van de
schuur, diverse goederen waaronder: Blauwe en zwarte plastic zakken, gasstel, mixer,
kunststoffen boodschappentassen, zwarte bakken, pannen en emmers. Wij zagen in de pannen
en emmers sporen van vermoedelijk waterpijptabak welke op het oog overeen kwamen met de
inhoud van de drie zwarte bakken in de keuken.
Toen wij verbalisanten in de schuur stonden zagen wij tientallen gevulde en lege jerrycans
zonder opschrift. Ook zagen wij drie lege zwarte bakken met sporen van vermoedelijk
waterpijptabak welke overeen kwamen met de inhoud van de drie zwarte bakken welke in de
keuken stonden. Wij zagen in de hoek van de schuur kunststoffen boodschappentassen. Na het
openen van de kunststoffen boodschappentassen zagen wij witte pakketjes met opschrift suiker.”
3.3.
Belanghebbende en de heer [naam 2] waren op het moment van binnentreden in de woning aanwezig. Zij zijn door de Belastingdienst/Douane ter plaatste verhoord. De Belastingdienst/Douane heeft aan belanghebbende onder meer onderstaande vragen gesteld, waarop belanghebbende als volgt heeft geantwoord:
“Vraag: We hebben waterpijptabak in je keuken aangetroffen en in je schuur en het een
en ander om het zelf te maken.
Wat kun je hierover vertellen?
Antwoord: Het is een hobby
Vraag: Rook je zelf ook waterpijptabak?
Antwoord: Soms wel eens, niet thuis maar bij maten van mij
Vraag: Verkoop je dit ook?
Antwoord: Nee
Vraag: Vind je het niet erg veel voor eigen verbruik?
Antwoord: In verhouding tot hoeveel ik verbruik op een avond niet, ik ben niet de eigenaar
van deze goederen.
Vraag: Van wie is het dan?
Antwoord: Van [naam 3]
Vraag: Wie maakt het in je schuur?
Antwoord: Ik samen met [naam 3]
Vraag: Wat doe je in het dagelijkse leven?
Antwoord: Vrijwilligerswerk voor halve dagen, ik ben verslaafde in herstel. Vroeger was ik
vrachtwagenchauffeur.
Vraag: Wil je hier nog wat aan toe voegen?
Antwoord: Ik ga ervan uit dat dit een onschuldige hobby is, zonder bij bedoeling die ik niet
meer ga voortzetten. Mijn excuses. Als ik het had geweten had ik het nooit
gedaan.”
3.4.
Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 18 augustus 2021 aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns van € 28.481 opgelegd wegens het voorhanden hebben van 177 kilogram onveraccijnsde tabaksproducten.
3.5.
Het bezwaar van belanghebbende tegen die naheffingsaanslag heeft de inspecteur ongegrond verklaard. Tegen die beslissing komt belanghebbende op in beroep.

Motivering

4. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht van belanghebbende accijns over de aangetroffen waterpijptabak heeft nageheven. Daartoe is tussen partijen uitsluitend in geschil of belanghebbende de waterpijptabak voorhanden heeft gehad en of de inspecteur terecht belanghebbende heeft gekozen om de naheffingsaanslag aan op te leggen.
Voorhanden hebben van de waterpijptabak
4.1.
Onder de naam accijns wordt belasting geheven van onder andere tabaksproducten. [1] Die belasting wordt geheven voor “de uitslag tot verbruik” van de tabaksproducten, waaronder (onder meer) wordt verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. [2] Voor dat geval wordt de accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. [3]
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de waterpijptabak die in de naheffingsaanslag is betrokken, is aangetroffen in de woning van belanghebbende waar belanghebbende op het moment van aantreffen aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank kon belanghebbende daarom over de aangetroffen waterpijptabak beschikken. Dat betekent dat belanghebbende de waterpijptabak voorhanden heeft gehad als bedoeld in de Wet op de Accijns. Dit geldt ook als, zoals belanghebbende heeft gesteld, de waterpijptabak eigendom was van een ander. Het is namelijk niet relevant of belanghebbende een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot de waterpijptabak. [4] Evenmin is relevant of hij wist of redelijkerwijs had behoren te weten dat het gaat om accijnsgoederen of – indien hij daar wel van op de hoogte is – dat voor de waterpijptabak nog accijns was verschuldigd. [5] Om die reden kon de naheffingsaanslag voor de waterpijptabak dan ook aan belanghebbende worden opgelegd.
De keuze van de inspecteur
4.3.
Belanghebbende heeft verder betoogd dat de accijns voor de waterpijptabak ten onrechte bij hem wordt verhaald. De accijns voor de waterpijptabak moet namelijk worden verhaald bij degene die er voordeel uit heeft behaald, en dat was belanghebbende niet. Hij had namelijk niet de eigendom van de waterpijptabak en kon daaruit dan ook geen voordeel behalen. Ook stond hij onder bewind. Bovendien was de eigenaar van de waterpijptabak, en daarmee degene die voordeel genoot, bij de inspecteur bekend. Het besluit van de inspecteur om aan hem een naheffingsaanslag accijns voor dit feit op te leggen is daarom onredelijk en/of willekeurig, aldus belanghebbende.
4.4.
De rechtbank gaat in dat betoog van belanghebbende niet mee. Daartoe stelt zij voorop dat het de inspecteur vrij staat om te kiezen aan wie hij een naheffingsaanslag oplegt. [6] Daarmee is er sprake van een rechtmatig opgelegde naheffingsaanslag accijns. Ook is, voor zover het beroep van belanghebbende zo moet worden opgevat, een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de inspecteur niet aannemelijk geworden.
4.5.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen, is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd. Voor dat geval is niet in geschil dat de hoogte van het nageheven bedrag juist is.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag accijns in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, voorzitter, mr.drs. J.H. Bogert en mr. A.H.W. Steijn, leden, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 31 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f van de Wet op de accijns (de WA).
2.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de WA.
3.Artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WA.
4.Hof van Justitie, 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:473 en Hoge Raad 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659, r.o. 2.4.1. en 2.4.2.
5.Hof van Justitie, 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:473 en Hoge Raad 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659, r.o. 2.4.1. en 2.4.2.
6.Vgl. Hoge Raad 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2165.