In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 230.000 per 1 januari 2020. De belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was vastgesteld, met onvoldoende rekening houdend met de staat van onderhoud en de gedateerdheid van de woning. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank wijst het beroep van de belanghebbende ongegrond.
Daarnaast heeft de belanghebbende een verzoek ingediend om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met ongeveer negen maanden en kent de belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar en de Staat ieder de helft van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende moeten vergoeden. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.