Op 30 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een tussenbeslissing genomen in een zaak betreffende de heropening van het onderzoek naar een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. R.A.H. van de Huijgevoort, heeft verzocht om opheffing van het beslag op haar hond, die in beslag was genomen na een bijtincident op 30 augustus 2023. Klaagster stelt dat het beslag onrechtmatig is gelegd, omdat de inbeslagname niet direct na het incident heeft plaatsgevonden. De officier van justitie, mr. G. Smid, heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd moet blijven, maar heeft geen bezwaar gemaakt tegen een aanhouding van de behandeling van het klaagschrift om klaagster de gelegenheid te geven aanvullende informatie aan te leveren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig is ingediend en dat klaagster ontvankelijk is. De rechtbank benadrukt dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat de rechtmatigheid van het beslag moet worden beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de inbeslagname rechtmatig is, maar erkent het belang van de hond voor klaagster en haar kinderen. Daarom heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en klaagster en haar raadsman de gelegenheid te geven om binnen een week aanvullende informatie aan te leveren. De officier van justitie is opgedragen deze informatie door te sturen naar het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht voor een aanvullend rapport.
De rechtbank heeft de behandeling van het klaagschrift aangehouden tot 19 januari 2024, waar klaagster en haar raadsman worden opgeroepen om hun aanvullende informatie te presenteren. De beslissing is genomen door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. D. van Spelde.