Op 30 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoekster, die niet in de Nederlandse taal is onderlegd, heeft op 22 februari 2023 een verzoekschrift ingediend voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand, na de teruggave van haar in beslag genomen voertuig. De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verzoekster niet-ontvankelijk is, omdat het verzoekschrift niet door haar is ondertekend. Subsidiair heeft de officier van justitie de gevraagde vergoeding gematigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster ontvankelijk is in haar vordering, omdat het verzoekschrift mede door haar is ondertekend. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen, waaronder het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekster recht heeft op een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, maar heeft ook rekening gehouden met de tijdsbesteding die niet billijk was, zoals correspondentie met de zoon van verzoekster.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een vergoeding van € 1.558,70 toe te kennen, bestaande uit € 878,70 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De beslissing is genomen door rechter R.J.H. de Brouwer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen hoger beroep worden ingesteld door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoekster.