ECLI:NL:RBZWB:2023:747

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
405313_E06022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Peters
  • A. de Roos
  • C. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in civiele procedure ongegrond verklaard

Op 6 februari 2023 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. Van 't Nedereind, de behandelend rechter in een civiele zaak. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 6 januari 2023 en betrof de bewering van verzoekster dat de Nederlandse overheid geen macht over haar kan uitoefenen, wat volgens haar ook de bevoegdheid van de rechter in twijfel trok. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 januari 2023 weigerde de rechter een origineel stuk van verzoekster in ontvangst te nemen, wat verzoekster als een schending van haar rechten beschouwde. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat zij de procedure correct heeft gevolgd en dat zij pas kan oordelen over haar bevoegdheid nadat alle partijen hun standpunten hebben gepresenteerd. De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor een vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet onbevoegd was en dat de procedurele beslissingen van de rechter niet duiden op partijdigheid. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard, en de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/405313 / HA RK 23-11
beslissing van 6 februari 2023 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoekster]
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verder ook te noemen verzoekster,
met [naam] als theonomisch gemachtigde.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
  • het wrakingsverzoek van verzoekster, ontvangen op 6 januari 2023;
  • de schriftelijke reactie van de rechter, ontvangen op 19 januari 2023;
  • het op 24 januari 2023 ontvangen proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak, gehouden op 5 januari 2023.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van ‘t Nedereind als behandelend rechter in de zaak met nummer 403490 KG ZA 22-550.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De gronden van het verzoek

3.1.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek.
3.2.
Verzoekster ontkent dat de Nederlandse overheid macht over haar kan uitoefenen en daarmee ontkent zij ook de bevoegdheid van de Nederlandse rechters om over haar te oordelen. Dat mondt uit in haar stelling dat de rechter jegens haar onbevoegd is. Daarnaast heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling geweigerd een origineel stuk van haar in ontvangst te nemen en aan het dossier toe te voegen en kwam zij toezeggingen op dit punt niet na. Tot slot werd de zaak door de rechter verder behandeld nadat verzoekster vanaf de publieke tribune ‘stop’ heeft geroepen.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft in haar reactie toegelicht hoe de zitting volgens haar is verlopen, hoe zij is omgegaan met het beroep op haar onbevoegdheid en het overhandigen van de stukken tijdens de mondelinge behandeling op 5 januari 2023. De rechter meent dat zij juist heeft gehandeld en voert daartoe ten aanzien van de eerste grond aan dat zij pas kan beslissen over de (on)bevoegdheid op het moment dat alle partijen die betrokken zijn in de procedure de gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen. Als zij de zitting zou stoppen nadat verzoekster haar mededeling over de onbevoegdheid had gedaan, zou dat juist afbreuk hebben gedaan aan het beginsel van hoor- en wederhoor.
4.2.
Wat het aannemen van de originele documenten betreft heeft de rechter geprobeerd zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wensen van verzoekster om deze in ontvangst te nemen. Op het moment dat bleek dat verzoekster de originele documenten al had afgegeven aan de bode, dat deze die had getekend voor ontvangst en gestempeld, heeft zij besloten niet langer mee te werken aan de ontvangst van de originele stukken. Het teruggeven van de originelen en deze dan ter zitting opnieuw in ontvangst nemen, diende immers geen doel meer.
4.3.
De rechter concludeert dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

5.De beoordeling

Beoordelingskader
5.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelt op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de gronden
5.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit geen van de door verzoekster aangevoerde wrakingsgronden, ook niet in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 5.2 worden afgeleid. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
5.5.
Verzoekster wraakt de rechter allereerst omdat zij niet bevoegd zou zijn om van het geschil kennis te nemen. Zij ontkent dat de Nederlandse overheid macht over haar kan uitoefenen en ontkent daarmee ook de bevoegdheid van de Nederlandse rechters om over haar te oordelen.
5.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit voornoemd wrakingsgrond niet is gebleken dat de rechter een vooringenomenheid koestert jegens verzoekster. De wrakingsgrond richt zich bovendien niet op het handelen of nalaten van de rechter. Dat de rechter niet bevoegd zou zijn, gaat immers niet over de (on)partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer volgt het standpunt van de rechter dat zij in het kader van hoor- en wederhoor niet eerder op het verweer van verzoekster had kunnen beslissen dan nadat zij eiser (in de hoofdzaak) in de gelegenheid had gesteld hierop haar visie te geven. Verder is het een aan de rechter toekomende procedurele beslissing pas uitspraak te doen over haar bevoegdheid in het eindvonnis. Deze handelwijze is niet zo onbegrijpelijk of uitzonderlijk, dat daaruit een vooringenomenheid jegens verzoekster blijkt of dat de door verzoekster geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
5.7.
Voor zover het wrakingsverzoek is gebaseerd op het verwijt dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling heeft geweigerd originele stukken in ontvangst te nemen oordeelt de wrakingskamer dat het verzoek op dit punt eveneens ongegrond is.
5.8.
Voor de beoordeling van deze wrakingsgrond heeft de wrakingskamer als uitgangspunt genomen het proces-verbaal van de zitting van 5 januari 2023. Het proces-verbaal betreft een zakelijke weergave van wat er op de mondelinge behandeling is gezegd. Verzoekster heeft het proces-verbaal ontvangen en daar niet op gereageerd.
5.9.
Zowel uit hetgeen door de rechter naar voren is gebracht als uit hetgeen in het hiervoor genoemde proces-verbaal is opgenomen, volgt dat de rechter kenbaar heeft gemaakt dat het voor haar voldoende was om een kopie van de originele stukken in ontvangst te nemen, omdat de originele stukken al door de bode in ontvangst waren genomen en gestempeld. De wrakingskamer volgt het standpunt van de rechter dat het niet mogelijk is om de originele stukken nogmaals in ontvangst te nemen als deze al door verzoekster zijn afgegeven en in ontvangst zijn genomen door de bode. Bovendien maakt het weigeren van het in ontvangst nemen van de originele stukken niet dat de rechter ten aanzien van verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De rechter heeft immers (een kopie van) de stukken in ontvangst genomen en de originele stukken na de mondelinge behandeling toegevoegd aan het dossier, waar de stukken thans ook deel van uitmaken. Van het weigeren van de originele stukken is naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook geen sprake.
5.10.
Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat het weigeren van processtukken bovendien een procesbeslissing betreft. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Wanneer een wrakingsverzoek is gericht tegen de motivering van een procesbeslissing geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door verzoekster onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Alleen als deze beslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is op geen enkele wijze onderbouwd en daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
5.11.
Verzoekster heeft tot slot aangevoerd dat de rechter de zaak verder heeft behandeld op het moment dat zij, inmiddels vanaf de publieke tribune, ‘stop’ heeft geroepen. Kennelijk wilde verzoekster dat de verdere behandeling van de zaak zou worden aangehouden, maar enige motivering voor dit verzoek ontbrak. Ook deze wrakingsgrond is naar het oordeel van de wrakingskamer ongegrond. Uit het proces-verbaal en de reactie van de rechter volgt dat de rechter verzoekster nadat zij aangaf niet meer deel te willen nemen aan de zitting, de gelegenheid heeft gegeven de zaal te verlaten. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat verzoekster, nadat zij zelf heeft aangegeven niet meer als partij te willen deelnemen aan de zitting, plaats heeft genomen op de publieke tribune. Vanaf die plek heeft zij toch nog meermaals het woord gevoerd en onder meer ‘stop’ geroepen. Welke betekenis het roepen van dit woord had, is onduidelijk: verzoekster had eerder aangegeven niet meer deel te willen nemen aan de zitting en heeft het woord ‘stop’ niet nader toegelicht. Dat de rechter met de behandeling van de zaak is doorgegaan, is een procesbeslissing waaruit naar het oordeel van de wrakingskamer niet blijkt van partijdigheid dan wel (vrees van) vooringenomenheid door de rechter. De wrakingskamer verwijst hiertoe naar hetgeen onder 5.10 is overwogen.
5.12.
De wrakingskamer heeft verzoekster en haar gemachtigde gevraagd om aan te geven op welke dagen zij aanwezig konden zijn bij een zitting, waarop zij het wrakingsverzoek nader konden toelichten. Verzoekster en haar gemachtigde hebben hier niet op gereageerd en ook niet op een tweede verzoek om verhinderdagen op te geven. De rechter heeft aangegeven niet naar de wrakingszitting te komen en te volstaan met haar schriftelijke reactie. Gelet hierop heeft de wrakingskamer afgezien van het houden van een zitting.
5.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met nummer 403490 KG ZA 22-550 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 6 februari 2023 door mr. Peters, voorzitter, mr. De Roos en mr. Van der Lende-Mulder Smit, in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is buiten staat om deze beslissing te ondertekenen.
De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.