In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 februari 2022. De heffingsambtenaar had op 30 juni 2021 een waardebeschikking en een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2021 opgelegd aan belanghebbende, waarbij de waarde van de woning per 1 januari 2020 was vastgesteld op € 725.000. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en aanslag, maar dit werd afgewezen door de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 behandeld. Belanghebbende betwist de vastgestelde waarde en bepleit een waarde van € 664.000. De heffingsambtenaar heeft een waarderapport overgelegd waarin de waarde van de woning op € 725.000 is vastgesteld, gebaseerd op vergelijkingsobjecten en het eigen verkoopcijfer van de woning. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat het eigen koopcijfer van belanghebbende een goede indicatie is voor de marktwaarde.
De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de (gecorrigeerde) koopprijs niet de waarde van de woning weergeeft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB in stand blijven. Belanghebbende krijgt het betaalde griffierecht niet terug. De uitspraak is gedaan door mr. A. Hello, rechter, en openbaar gemaakt op 31 oktober 2023.