ECLI:NL:RBZWB:2023:7438

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4978
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroep tegen terugvordering en boete door UWV in Wajong-zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een terugvordering en een opgelegde boete door het UWV beoordeeld. Eiseres, die sinds 10 juli 2012 een Wajong-uitkering ontving, werd geconfronteerd met een terugvordering van € 13.424,37 en een boete van € 5.533,33 na een onderzoek naar de rechtmatigheid van haar uitkering. Dit onderzoek volgde op een melding van haar betrokkenheid bij de handel in nepproducten. Eiseres heeft tijdens het onderzoek veel vragen niet beantwoord en zich beroepen op haar zwijgrecht. Het UWV heeft haar uitkering per 30 oktober 2019 ingetrokken, omdat zij niet voldoende informatie had verstrekt om haar recht op uitkering vast te stellen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering en de boete, maar het UWV heeft het bezwaar tegen de terugvordering ongegrond verklaard en de boete verlaagd tot € 612,--.

De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de uitkering vaststaat, ondanks het feit dat eiseres hoger beroep heeft aangetekend tegen een eerdere uitspraak. De rechtbank stelt vast dat de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht betekent dat er onverschuldigd uitkering is betaald. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de terugvordering. Wat betreft de boete, oordeelt de rechtbank dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering of boete af te zien. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4978 Wajong

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Çelen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een terugvordering en een opgelegde boete.
Met het bestreden besluit van 11 oktober 2021 op de bezwaren van eiseres heeft het UWV de terugvordering gehandhaafd. Het bezwaar tegen de boete is gegrond verklaard en de opgelegde boete is verlaagd.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank acht zich op basis van de stukken voldoende voorgelicht. Partijen hebben desgevraagd telefonisch aangegeven dat zij niet gehoord hoeven te worden op een zitting. Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is daarom een zitting achterwege gebleven.
Het onderzoek is op 19 oktober 2023 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres ontving vanaf 10 juli 2012 een Wajong-uitkering.
2. Naar aanleiding van een melding dat eiseres is aangehouden in verband met de handel/verkoop van nepproducten, heeft het UWV onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte uitkering. In het kader van dat onderzoek is eiseres ook gehoord. Eiseres heeft tijdens het gesprek een groot aantal vragen niet beantwoord waarbij zij zich beroepen heeft op haar zwijgrecht.
3. Bij brief van 26 augustus 2020 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat het niet mogelijk is het recht op uitkering vast te stellen. Eiseres wordt alsnog verzocht om antwoord te geven op de eerder gestelde vragen. Daartoe kan ze contact opnemen met de inspecteur. Aan eiseres is meegedeeld dat als ze niet binnen twee weken contact heeft opgenomen, de uitkering met ingang van 30 oktober 2019 zal worden ingetrokken. Eiseres heeft per mail van 14 september 2020 gereageerd.
4. Met het besluit van 17 september 2020, in samenhang gelezen met de brief van 26 oktober 2020, heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering per 30 oktober 2019 wordt ingetrokken omdat zij met haar reactie van 14 september 2020 geen antwoord heeft gegeven op de gestelde vragen. Hierdoor kan het recht op uitkering niet worden vastgesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het besluit van 1 februari 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
5. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 februari 2021. Deze rechtbank heeft op 8 augustus 2023 het beroep van eiseres ongegrond verklaard. [1] Eiseres heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
6. Met het besluit van 4 februari 2021 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat er over de periode 30 oktober 2019 tot en met 30 september 2022 onverschuldigd uitkering is betaald tot een bedrag van € 13.424,37. Dit bedrag wordt van eiseres teruggevorderd.
Met het besluit van 4 februari 2021 heeft het UWV een boete van € 5.533,33 opgelegd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering en de opgelegde boete.
Met de brief van 23 juli 2021 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld het voornemen te hebben de boete te verlagen tot € 612,--. Eiseres heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben bij deze herberekening. Wel blijft zij van mening dat ten onrechte een boete is opgelegd.
7. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres voor zover gericht tegen de terugvordering ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de boete is gegrond verklaard. De boete wordt – verlaagd – vastgesteld op € 612,--.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht tot terugvordering is overgegaan en terecht een boete heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Standpunt eiseres
9. Eiseres heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de beëindiging en intrekking van de uitkering nog niet vaststaat, zodat er ook nog geen terugvordering kan plaatsvinden. Eiseres is van mening dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Er is geen sprake geweest van handel in nepparfums en zij heeft nooit andere inkomsten gehad. Verder heeft zij gesteld dat zij geen draagkracht heeft om de terugvordering af te lossen.
Standpunt UWV
10. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Dat een beëindiging niet in rechte vaststaat, ontslaat het UWV niet van de verplichting een terugvordering in te stellen. Bij de invordering wordt rekening gehouden met de financiële situatie van eiseres. Vanwege het ontbreken van aflossingscapaciteit hoeft eiseres voorlopig niet terug te betalen.
Wettelijk kader
11. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Overwegingen rechtbank
12. Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging en intrekking van de uitkering vaststaat. Dat de intrekking nog niet onherroepelijk is omdat eiseres hoger beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van deze rechtbank maakt dat niet anders. Het instellen van beroep of hoger beroep heeft immers geen schorsende werking. [2] Dit betekent dat de rechtbank er bij de verdere beoordeling van uit zal gaan dat de uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken.
13. Door de intrekking met terugwerkende kracht staat vast dat over de periode 30 oktober 2019 tot en met 30 september 2022 onverschuldigd uitkering is betaald. Tegen de berekening van de terugvordering op zich heeft eiseres geen gronden naar voren gebracht, zodat de hoogte van de terugvordering verder onbesproken kan blijven.
Bij de invordering van de uitkering wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht van eiseres. De (beperkte) draagkracht van eiseres is daarom geen reden om van terugvordering af te zien. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om een dringende reden aan te nemen die voor het UWV aanleiding zou moeten zijn om geheel van terugvordering af te zien. Het beroep gericht tegen de terugvordering zal daarom ongegrond worden verklaard.
14. Bij de beoordeling of het UWV terecht een boete heeft opgelegd, is van belang of er sprake is van overtreding van de inlichtingenplicht en of eiseres daarvan een verwijt te maken valt.
In de uitspraak van 8 augustus 2023 heeft deze rechtbank geoordeeld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank ziet gaan aanleiding om daarover anders te oordelen. De daarvoor in de uitspraak van 8 augustus 2023 gegeven motivering onderschrijft de rechtbank volledig.
Er zijn geen omstandigheden aangevoerd of aannemelijk geworden die maken dat het overtreden van de inlichtingenplicht niet of in verminderde mate aan eiseres verweten kan worden. Bij bepaling van de hoogte van de boete is uitgegaan van een normale verwijtbaarheid is rekening gehouden met de draagkracht van eiseres. De hoogte van de boete acht de rechtbank evenredig. Er zijn geen dringende redenen aangevoerd of gebleken die maken dat van het opleggen van een boete kan worden afgezien. Ook het beroep tegen de opgelegde boete zal daarom ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

15. Omdat het beroep ongegrond zal worden verklaard, krijgt eiseres het door haar betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 26 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
Wajong
Artikel 2:7, eerste lid (voor zover van belang)
De jonggehandicapte alsmede de instelling waaraan op grond van artikel 2:55 de inkomensvoorziening wordt uitbetaald, doen op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op arbeidsondersteuning, de hoogte van de inkomensvoorziening of de betaling van de inkomensvoorziening, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Artikel 2:7, tweede lid, onder b
De jonggehandicapte is verplicht vragen te beantwoorden die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of door een of meer door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen personen in verband met het recht op arbeidsondersteuning op grond van deze wet worden gesteld.
Artikel 2:58, eerste lid, onder a,
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen herziet beschikkingen op grond van dit hoofdstuk of trekt dergelijke beschikkingen in, indien. als gevolg van het niet nakomen van de artikelen 2:7, 2:8, 2:31 en 2:32 en de daarop berustende bepalingen het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of een inkomensvoorziening ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
Artikel 2:59, eerste lid,
Een inkomensvoorziening die op grond van dit hoofdstuk onverschuldigd is betaald, hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 2:58 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onverschuldigd is betaald of verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
Artikel 2:59, vijfde lid,
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 2:69, eerste lid,
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:69, achtste lid,
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Voetnoten

2.Artikel 8:106 algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak