ECLI:NL:RBZWB:2023:7414

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5693
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor het plaatsen van zonnepanelen in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2023, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau beoordeeld. Het college had op 15 november 2021 een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van 660 zonnepanelen op een kadastraal perceel in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank behandelt de argumenten van eisers, die stellen dat er geen volledige heroverweging in bezwaar heeft plaatsgevonden en dat de vergunning niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelt dat de eisers ontvankelijk zijn in hun beroep, maar dat hun argumenten ongegrond zijn. De rechtbank concludeert dat het college de vergunning op juiste gronden heeft verleend, waarbij het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de zonnepanelen tijdelijk kunnen worden geplaatst zonder onomkeerbare gevolgen. De rechtbank wijst op de relevante wetgeving, waaronder de Wabo en het Bor, en stelt vast dat de omgevingsvergunning in rechte standhoudt. De eisers krijgen geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5693 WABOA

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[eisers] , allen te [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. K.E. Hendriksen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau, het college (gemachtigde: mr. S.M.J. Janssens).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghoudster] B.V.te [plaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. E.T. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college van 15 november 2021 (bestreden besluit) over de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het tijdelijk plaatsen van 660 zonnepanelen op het kadastrale [perceel] aan [adres 1] in [plaats] .
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd op het beroepschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghoudster heeft op 11 juli 2019 een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van 660 zonnepanelen op het kadastrale [perceel] aan [adres 1] in [plaats] (het perceel).
Het perceel heeft op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2008” de enkelbestemming ‘Groen-Landschapselement”. Het plaatsen van zonnepanelen is in strijd met deze bestemming, omdat de als zodanig bestemde gronden niet mogen worden bebouwd en het bouwen van de zonnepanelen niet strekt tot bescherming van de aanwezige landschapselementen. [1]
2.1.
Met het besluit van 30 september 2019 heeft het college de gevraagde
omgevingsvergunning verleend voor een periode van 10 jaar. Daarbij heeft het college afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.2.
Een aantal eigenaars/bewoners van recreatiewoningen op [recreatiepark] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.3.
Met het besluit van 19 mei 2020 heeft het college alleen de bezwaren van de heer en mevrouw [naam 1] ( [adres 2] ) en mevrouw [naam 2] ( [adres 3] ) ontvankelijk geacht, omdat zij een recreatiewoning hebben direct aangrenzend aan het perceel. Hun bezwaren zijn inhoudelijk beoordeeld en ongegrond verklaard. De bezwaren van de andere bezwaarmakers zijn niet-ontvankelijk verklaard met als motivering dat zij niet in de nabijheid van het perceel wonen zijn en dus geen belanghebbenden zouden zijn.
2.4.
Tegen deze beslissing op bezwaar is bij deze rechtbank beroep ingesteld (kenmerk BRE 20/7220 WABO).
2.5.
In de uitspraak van 26 augustus 2021 [2] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank geoordeeld dat eiser [eiser 1] en 9 andere eisers, van wie [eiser 1] ter zitting geldige machtigingen had overgelegd, ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat zij op grond van een overeenkomst met de beheerder van [recreatiepark] parklasten betalen voor de instandhouding van gemeenschappelijke voorzieningen, waaronder het kadastrale [perceel] . Daarnaast maken zij met enige regelmaat gebruik van het bospad dat naast [perceel] is gelegen. De rechtbank heeft het besluit van 19 mei 2020 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw, inhoudelijk besluit te nemen op de bezwaren van deze eisers met inachtneming van de uitspraak.
2.6.
Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eisers ontvankelijk, maar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het eerdere advies van de bezwaarschriftencommissie van 9 april 2020 voor zover dat advies ziet op de overwegingen ten aanzien van de bezwaargronden.
3. Omdat het project ziet op de aanleg van een productie-installatie ten behoeve van hernieuwbare elektriciteit door zonne-energie, is de Crisis- en herstelwet van toepassing. [3]

Beoordeling door de rechtbank

Ambtshalve
De rechtbank stelt vast dat de volgende eisers met de uitspraak van 26 augustus 2021 door de rechtbank ontvankelijk zijn geacht én thans weer beroep hebben ingesteld:
  • [eiser 1] ( [adres 4] );
  • [eiser 2] en [eiser 3] ( [adres 5] );
  • [eiser 4] ( [adres 6] );
  • [eiser 5] ( [adres 7] );
  • [eiser 6] ( [adres 8] );
  • [eiser 7] ( [adres 9] ).
Deze eisers hebben eerder bezwaar én rechtsgeldig beroep aangetekend en zijn daarom in beginsel ontvankelijk in deze beroepszaak. Bij het beroepschrift in deze zaak is een lijst met 40 namen en handtekeningen gevoegd, van mensen die zich blijkens het opschrift van de lijst allen als “mede-eisers” willen presenteren. Omdat de anderen hetzij niet eerder in beroep zijn gekomen, hetzij als eisers niet ontvankelijk zijn geacht in de eerdere beroepsprocedure, zijn die anderen om die reden niet-ontvankelijk in dit beroep.
Over eisers [eiser 2] en [eiser 3] is zowel door het college als door vergunninghoudster gesteld dat zij hun woning inmiddels hebben verkocht en dat zij daarom geen procesbelang meer hebben. Dat deze eisers hun woning hebben verkocht is namens eisers niet betwist. Niet is gesteld of gebleken dat zij nog procesbelang hebben, zodat de rechtbank ook hun beroep thans niet ontvankelijk zal verklaren.
Inhoudelijk
4. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning door het college. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procedureel: heroverweging
6. Eisers voeren aan dat er ten onrechte geen volledige heroverweging in bezwaar heeft plaatsgevonden, maar slechts een verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 9 april 2020 uit de vorige bezwaarprocedure zonder dat er een nieuwe hoorzitting heeft plaatsgevonden.
6.1.
In artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geen algemene verplichting opgenomen tot het – opnieuw – horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar nadat bij rechterlijke uitspraak een eerder besluit op bezwaar is vernietigd. Dit neemt niet weg dat het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn om een belanghebbende vóór het nemen van een nieuw besluit op bezwaar opnieuw te horen. [4]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank doet een dergelijke situatie zich hier niet voor. In de vorige bezwaarprocedure werden de bezwaren van de heer en mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] ontvankelijk geacht en zijn hun bezwaren inhoudelijk besproken op de hoorzitting en door de bezwaarschriftcommissie en het college beoordeeld. Eisers hebben ook inhoudelijk mee mogen praten over deze bezwaren. Gesteld noch gebleken is dat eisers in bezwaar andere gronden naar voren hebben gebracht dan [naam 1] en [naam 2] . Er zijn na de hoorzitting geen nieuwe stukken of onderzoeken of andere feiten en omstandigheden bekend geworden die voor de nieuwe beslissing op bezwaar van aanmerkelijk belang konden zijn. Het argument dat er in de regio rond Baarle-Nassau sprake is van schaarste bij teruglevering en dat er geen transportcapaciteit is op het net, is pas in deze beroepsprocedure naar voren gebracht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Procedureel: inspraak/omgevingsdialoog
7. Eisers stellen dat de initiatiefnemer en het college in de aanvraagfase geen enkele moeite hebben gedaan om in overleg te treden met de bewoners van [recreatiepark] . Blijkens de nota van toelichting bij artikel 4 van bijlage II bij het Bor gaat de wetgever wel uit van het actief betrekken van belanghebbenden. Eisers wijzen in dit kader ook op de Beleidsnota “Omgevingsdialoog bij ruimtelijke plannen” (de beleidsnota) en de “Gedragscode zon op land”. Eisers menen dat het bestreden besluit hierdoor onzorgvuldig tot stand is gekomen.
7.1.
Het college stelt dat in de beleidsnota staat dat de gemeente Baarle-Nassau van mening is dat het voeren van een omgevingsdialoog over een ruimtelijk ontwikkelingsproject in feite niet meer dan een fatsoensnorm is. Het gesprek is er specifiek op gericht om in een vroeg stadium (nog voordat het concrete plan voor het project vastligt) kennis te nemen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden en nabij gevestigde ondernemers, zodat die bij de uitwerking van het plan kunnen worden betrokken. Doel van het gesprek is niet om overeenstemming over het plan te krijgen. Blijkens de beleidsnota stelt de gemeente een omgevingsdialoog verplicht bij een aantal specifiek genoemde procedures voor ruimtelijke ontwikkelingsprojecten. Het onderhavige project is daarbij niet genoemd. Op grond van deze nota bestond er geen verplichting voor de initiatiefnemer om een omgevingsdialoog te voeren.
Verder heeft het college toegelicht dat de “Gedragscode zon op land” een initiatief is van branchevereniging Holland Solar. Naast Holland Solar hebben Energie Samen, Greenpeace, Milieudefensie, Natuur & Milieu, de Natuur- en Milieufederaties, Natuurmonumenten, de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines (NLVOW) en Vogelbescherming Nederland deze code ondertekend en zij geven daarmee steun aan de ontwikkeling van zon op land. Het college is geen partner in deze code en is daar niet aan gehouden.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat de huidige regelgeving voor het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van een bestemmingsplan, als hier aan de orde, geen verplichting tot participatie of het verkrijgen van voldoende draagvlak bevat. [5]
Volgens de rechtspraak betekent de omstandigheid, dat geen maatschappelijk draagvlak bestaat, anders dan eisers lijken te veronderstellen, niet dat een initiatief niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dat neemt niet weg dat, bijvoorbeeld op grond van gemeentelijk beleid, van een initiatiefnemer kan worden verlangd dat hij (specifieke) inspanningen verricht die zijn gericht op het informeren van omwonenden en het verwerven of vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor de gewenste ontwikkeling. Het niet behoorlijk nakomen van een dergelijke verplichting kan voor het bestuursorgaan reden zijn de gewenste medewerking niet te verlenen. [6]
In dit geval bestond er ook op grond van de genoemde beleidsstukken geen verplichting tot inspraak of het voeren van een omgevingsdialoog. De gronden van eisers over inspraak en omgevingsdialoog slagen daarom niet.
Tijdelijke omgevingsvergunning
8. Eisers stellen dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan tijdelijk te verlenen met toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor. Volgens eisers is het namelijk niet aannemelijk dat de zonnepanelen na de in de vergunning gestelde termijn daadwerkelijk kunnen en zullen worden verwijderd.
8.1.
Volgens het college is het plaatsen van de zonnepanelen in dit geval een omkeerbare ontwikkeling. De zonnepanelen en de stalen constructie waarop de panelen rusten kunnen makkelijk worden geplaatst, zijn eenvoudig verplaatsbaar en kunnen dus makkelijk weer worden weggehaald.
8.2.
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat het college een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan o.a. kan verlenen in de gevallen (zogenoemde: kruimelgevallen) die zijn aangewezen in bijlage II bij het Bor. [7]
In artikel 4, elfde lid, van die bijlage staat als zodanig aangewezen: “ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.”
Volgens vaste rechtspraak is voor de toepasbaarheid van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor uitsluitend vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kán worden beëindigd. Voor de vraag of het college op de grondslag van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor een vergunning heeft kunnen verlenen is dus niet van belang of aannemelijk is dat de zonnepanelen na 10 jaar ook daadwerkelijk zullen worden verwijderd. [8]
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigden van het college en vergunninghoudster voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de zonnepanelen en de constructie waarop de panelen rusten slechts met schroefpalen in de grond worden bevestigd en dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de zonnepanelen zonder onomkeerbare gevolgen na 10 jaar kúnnen worden verwijderd. Er is geen reden om in de omgevingsvergunning een voorschrift op te nemen dat de zonnepanelen na 10 jaar moeten worden verwijderd, omdat dat al volgt uit het feit dat de vergunning maar voor 10 jaar geldt.
Of ze ook daadwerkelijk zúllen worden verwijderd, hoeft nu niet vast te staan. Als er na ommekomst van de termijn een nieuwe vergunning of herziening van het (omgevings-)plan wordt verleend of vastgesteld, kunnen eisers daar desgewenst tegen opkomen. Als geen grondslag meer bestaat om de zonnepanelen te laten staan, kunnen eisers verzoeken om handhaving.
Dit betekent dat het college de gevraagde omgevingsvergunning op de grondslag van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor heeft kunnen verlenen.
Goede ruimtelijke ordening
9. Als een aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan kan de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
9.1.
Aan de omgevingsvergunning is de "Ruimtelijke motivering vergunningaanvraag zonnepanelen [recreatiepark] " van [adviesbureau 2] (hierna: [adviesbureau 2] ) van 16 september 2019 ten grondslag gelegd.
In deze ruimtelijke onderbouwing geeft [adviesbureau 2] aan dat de planlocatie wordt gebruikt als grasveld en als stortplaats voor groenafval. Binnen de planlocatie zijn geen hoog opgaande beplanting of bomen aanwezig. Er vinden ook geen sloopwerkzaamheden plaats. Voor grondgebonden zoogdieren en vogels heeft de planlocatie, door het ontbreken van schuilmogelijkheden en broedplaatsen (houtopstanden), niets te betekenen. De aanwezigheid van standplaatsen (flora) of vaste rust- of verblijfplaatsen (fauna) van
strikter beschermde soorten kan dus redelijkerwijs worden uitgesloten. Mogelijk maakt
het perceel zelf onderdeel uit van het leefgebied van strikter beschermde soorten als
uilen en vleermuizen. Het oppervlak is echter dermate gering dat op voorhand geen
sprake kan zijn van een wezenlijk/essentieel leefgebied. Beschermde soorten in deze
context zijn reeds gewend aan menselijke activiteit en de daarbij behorende objecten.
Negatieve effecten op eventueel aanwezige beschermde soorten in de omgeving kunnen
redelijkerwijs worden uitgesloten.
Verder stelt [adviesbureau 2] dat het planvoornemen geen negatieve ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieu-hygiënische gevolgen heeft voor het plangebied en de directe omgeving ervan. De beoogde ruimtelijke ingreep in de vorm van het tijdelijk leggen van 660 zonnepanelen, die deel uitmaken van een constructie van maximaal 2,00 meter hoog, voorziet in een minimale verandering van de ruimtelijke structuur en beeldkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Het plan is verder niet of nauwelijks van invloed op de aanwezige parkeervoorzieningen, (groen)inrichting en infrastructuur.
Het college is van mening dat deze ruimtelijke onderbouwing voldoende basis biedt om de omgevingsvergunning voor de activiteit handelen in strijd met het bestemmingsplan te verlenen.
9.2.
Eisers stellen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de ruimtelijke onderbouwing naar hun oordeel niet overtuigend gemotiveerd is. Zij stellen dat de ruimtelijke onderbouwing van [adviesbureau 2] ondeugdelijk is en is opgesteld door een ondeskundig auteur, zonder gebiedskennis. Het college niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. [9] Eisers menen dat het landschapselement gezien moet worden als één biotoop. In de ruimtelijke onderbouwing staat dat er binnen de planlocatie geen bomen en hoog opgaande beplanting aanwezig zouden zijn, maar er zijn 20 bomen illegaal gekapt. Eisers stellen dat er nog meer bomen zullen moeten worden gekapt om genoeg zon te vangen op de panelen. Ten slotte vinden eisers dat het college het rapport van [adviesbureau 2] had moeten laten actualiseren naar aanleiding van de ingebrachte bezwaren.
9.3.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de opsteller van de ruimtelijke onderbouwing. Verder is de feitelijke vaststelling dat er binnen de planlocatie geen bomen en hoog opgaande beplanting aanwezig waren, juist. Dat er eerder bomen zouden zijn gekapt, valt buiten de omvang van deze procedure en kan niet leiden tot de conclusie dat de ruimtelijke onderbouwing niet juist is. Er was ook geen reden om de ruimtelijke onderbouwing te actualiseren.
Flora en fauna
10. Het college heeft naar aanleiding van de bezwaren een ecologisch oriënterend onderzoek laten doen naar beschermde flora en fauna op de planlocatie door [adviesbureau 1] B.V. (hierna: [adviesbureau 1] ). In het rapport van [adviesbureau 1] van 4 februari 2020 staan de volgende conclusies:
(a) Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is
mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels, die niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Hiervoor dienen maatregelen getroffen te worden.
(b) Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk
Brabant. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde
situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk. Een Aeriusberekening is gezien de beoogde ontwikkeling en afstand tot een Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.
(c) Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
10.1.
Eisers voeren aan dat het oriënterend onderzoek van [adviesbureau 1] van 4 februari 2020 te laat is opgesteld en diverse onjuistheden en gebreken kent. Eisers wijzen in de eerste plaats op de volgens hen gekapte bomen. Verder heeft het veldbezoek van [adviesbureau 1] plaatsgevonden in de winterperiode; een periode waarin flora en fauna op een laag pitje staan.
Ook wordt ten onrechte gesteld dat het grasveld geen deel zou uitmaken van het functioneel leefgebied van de bosuil. Volgens de al jaren op het park actieve Natuurwerkgroep [recreatiepark] is het betreffend veld volgens hun observatie met name belangrijk als jachtterrein voor de beschermde bosuil; drie nestlocaties zijn gezien vlakbij het perceel. De bosuil is ook regelmatig foeragerend waargenomen op het grasveld. De bosuil jaagt op geringe hoogte boven de grond en zal door de zonnepanelen niet over het veld kunnen vliegen.
Bovendien is door meerdere bewoners onlangs een oehoe gesignaleerd. Deze vogel staat op de Rode Lijst en is een beschermde vogel op grond van de Wet natuurbescherming en de Vogelrichtlijn. Het onderzoek van [adviesbureau 1] had geactualiseerd moeten worden, zo stellen eisers. Ten slotte wijzen eisers op een artikel in dagblad Trouw van 25 juni 2018, waaruit zou blijken dat zonneparken funest zijn voor de natuur.
10.2.
Het college heeft [adviesbureau 1] gevraagd om te reageren op deze beroepsgronden van eisers. In een nadere reactie van 28 januari 2022 heeft [adviesbureau 1] gereageerd.
Ten aanzien van de bosuil stelt [adviesbureau 1] dat deze soort alleen jaarrond beschermd is bij ecologisch zwaarwegende redenen. Er worden geen (rust)bomen gekapt of nesten weggenomen. Derhalve zorgt de ontwikkeling er niet voor dat een individu overlijdt, verstoord wordt of er een verminderd broedresultaat ontstaat. Het plangebied betreft slechts 1000 m2 aan open veld. De quickscan heeft daarom uitgesloten dat er
functioneelleefgebied van de bosuil verloren gaat.
Ten aanzien van de gesignaleerde oehoe stelt [adviesbureau 1] dat de aanwezigheid van één individu van de oehoe niet direct wijst op de aanwezigheid van een nest of vaste verblijfplaats. Dit kan ook een rondzwervend individu geweest zijn. Daarnaast wordt de oehoe vaak verward met de ransuil of het kan een ontsnapte valkeniersvogel zijn geweest. Enige vorm van bewijsvoering in beeld en/of geluid is volgens [adviesbureau 1] noodzakelijk voor dit argument.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich bij de vergunningverlening mogen baseren op de rapporten van [adviesbureau 1] , dat ter zake deskundig wordt geacht. Eisers hebben geen tegenrapport ingediend. Omdat zij geen eigen deskundigenadvies hebben overgelegd, strekt de toetsing van het college niet verder dan dat het college zich ervan heeft vergewist dat het deskundigenadvies, naar wijze van totstandkoming zorgvuldig, en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval.
Ter zake van het door eisers aangehaalde artikel in Trouw heeft het college in het bestreden besluit al overwogen dat er voor de opinie van de in het artikel aangehaalde experts ook volgens die experts nog geen bewijs is. Het college heeft daaraan bij verweer toegevoegd dat een onderzoek van biodiversiteitscentrum [naam 3] aantoont dat een zonnepark waarvan de bodem is verrijkt met een uitgekiende mix van planten heel veel insecten aantrekt, waaronder zelfs zeldzame soorten. Nu eisers de juistheid hiervan niet gemotiveerd en onderbouwd hebben bestreden, kan ook de herhaling van de verwijzing naar het artikel in Trouw in beroep niet leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onjuist is.
Alternatieven
11. Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project, zoals dit is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [10]
11.1.
Ten aanzien van de door eisers voorgestelde alternatieve locaties op het park voor de zonnepanelen, stelt het college dat niet valt uit te sluiten dat tegen die locaties ook een breed gedragen bezwaar bestaat. Voor het college is bovendien niet op voorhand duidelijk dat door verwezenlijking van de zonnepanelen op de andere door eisers genoemde locaties een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Het college heeft toegelicht dat de gemeente Baarle-Nassau te maken heeft met een grote duurzaamheidsopgave. Daarom worden alle initiatieven op het gebied van duurzaamheid in overweging genomen, waarbij realisaties van zonneweides niet zijn uitgesloten. De gemeente heeft in principe de voorkeur om zonnepanelen op daken te realiseren vanwege het zorgvuldig ruimtegebruik. Op [recreatiepark] is echter al een groot deel van de daken belegd met zonnepanelen. Daarom is [recreatiepark] op zoek gegaan naar een alternatief. Hierbij is men uitgekomen bij de nu vergunde zonneweide. Om te kunnen bijdragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van [recreatiepark] en met inachtneming van een goede ruimtelijke ordening heeft het college besloten deze zonneweide te vergunnen.
11.2.
De rechtbank overweegt dat zij de motivering van het college kan volgen en dat eisers in het licht van die motivering niet aannemelijk hebben gemaakt dat alternatieven voorhanden zijn waarmee een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. Dit te meer nu het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op deze locatie sprake is van een open grasveld waar geen bijzondere soorten in het gedrang komen. Dat er ook andere locaties voor de zonnepanelen denkbaar zijn, maakt het voorgaande niet anders.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep van de ontvankelijke eisers is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in rechte stand houdt. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [eiser 1] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] en [eiser 7] , ongegrond; en
- verklaart het beroep van de overige eisers niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. J. Wolbrink, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 24 oktober 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Na de beroepstermijn kunnen de gronden niet meer worden aangevuld.

Voetnoten

1.Artikel 11.1.1 en 11.2.1 van bestemmingsplan “Buitengebied 2008”.
3.Artikel 1.1, eerste lid, onder a, Crisis- en herstelwet in samenhang met bijlage I, onder 1.1 bij de Crisis- en herstelwet.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1012 en 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1261.
5.ABRvS, 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2635.
6.ABRvS, 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2674.
7.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 2.7 van het Bor.
8.ABRvS 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1112.
9.Artikel 3:9 van de Awb.
10.Zie bijvoorbeeld ABRvS 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2485.