ECLI:NL:RBZWB:2023:7413

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1923
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor eigen arbeid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen. Het UWV had op 12 december 2022 besloten om per 25 januari 2022 geen ZW-uitkering toe te kennen aan eiser, die zich op 2 oktober 2022 ziek had gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het primaire besluit. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar het UWV niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser geschikt is voor zijn eigen arbeid, gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen. Eiser had eerder gewerkt als technisch operator en had zich ziekgemeld vanwege diverse klachten. De rechtbank concludeert dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de beperkingen van eiser correct zijn vastgesteld. Eiser's argumenten dat zijn klachten onvoldoende zijn meegenomen, worden door de rechtbank niet gevolgd.

De rechtbank oordeelt dat het UWV het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden, omdat er geen concrete toezegging was gedaan over de toekenning van de ZW-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV terecht heeft geweigerd om per 25 januari 2022 een ZW-uitkering toe te kennen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1923 ZW

uitspraak van 24 oktober 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.A. Verboven,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 12 december 2022 (primair besluit) geweigerd per 25 januari 2022 aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van eiser deelgenomen. Het UWV is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd per 25 januari 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Eiser was van 5 augustus 2020 tot en met 1 juli 2021 werkzaam als technisch operator via [bedrijf 1] B.V. bij [bedrijf 2] B.V. Nadat dit dienstverband was geëindigd heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Vervolgens is eiser van februari 2022 tot en met april 2022 werkzaam geweest als technisch operator bij [bedrijf 3] .
3.3.
Eiser heeft zich op 2 oktober 2022 per 25 januari 2022 ziekgemeld, vanwege diverse lichamelijke en psychische klachten, waaronder pijn in zijn schouder en rug, slaapproblemen, vermoeidheidsklachten, angsten en een depressie. Vanaf 1 oktober 2022 tot en met 31 oktober 2022 heeft eiser gewerkt als magazijnmedewerker voor veertig uur per week. Dit contract is beëindigd nadat eiser zich op 1 november 2022 heeft ziekgemeld. In het besluit van 14 november 2022 is aan eiser een voorschot op de ZW-uitkering toegekend.
3.4.
In het primaire besluit heeft het UWV geweigerd om per 25 januari 2022 een ZW-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Wat is de omvang van het geding?
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd bevestigd dat het bezwaar zich enkel richtte tegen het primaire besluit van 12 december 2022 waarin het UWV heeft geweigerd om met ingang van 25 januari 2022 een ZW-uitkering toe te kennen. Ook het beroep is hier enkel tegen gericht. De rechtbank zal dan ook enkel deze weigering beoordelen.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het werk als technisch operator als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt en dat dit tussen partijen ook niet in geschil is.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1.
Verzekeringsarts [naam 1] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur. Tijdens het spreekuur heeft psychisch en lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Volgens de verzekeringsarts moet het werk als technisch operator als maatgevende arbeid worden aangemerkt, omdat dit het werk is waarvoor eiser zich met terugwerkende kracht heeft ziekgemeld. De verzekeringsarts is van mening dat er na bestudering van het dossier, het spreekuur met de sociaal medisch verpleegkundige, bestudering van de informatie van de orthopedisch chirurg en eigen onderzoek onvoldoende onderbouwing is om arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht per 25 januari 2022 aan te nemen. Eiser heeft nog wel beperkingen ten aanzien van frequent boven schouderhoogte werken, tillen en dragen zijn beperkt tot incidenteel 5-10 kg en duwen en trekken zijn licht beperkt. Hierdoor is de arbeidsongeschiktheid voor het laatst verrichte werk als magazijnmedewerker tijdelijk te rechtvaardigen.
Verzekeringsarts b&b [naam 2] heeft het dossier bestudeerd. Er heeft geen spreekuur plaatsgevonden, omdat er volgens de verzekeringsarts b&b voldoende medische gegevens aanwezig zijn voor een beoordeling. Daarnaast is er in de primaire fase een spreekuur gehouden door een geregistreerde verzekeringsarts waarbij psychisch en lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en daarvan is een consistente uitgebreide rapportage aanwezig in het dossier. De verzekeringsarts b&b is van mening dat eiser arbeidsgeschikt is voor de maatgevende arbeid.
De verzekeringsarts b&b stelt dat eiser sinds een jaar eerder dan aanvang van de maatgevende arbeid lichamelijke klachten had. De verzekeringsarts heeft op 9 december 2022 bij psychisch en lichamelijk onderzoek geen afwijkingen gevonden. Het is volgens de verzekeringsarts b&b dan ook duidelijk dat eiser vanaf 2020 rugklachten heeft gehad waarmee hij uitstekend als technisch operator kon werken. Eiser heeft zich, nadat hij was ontslagen en de WW-uitkering ontving, nooit ziekgemeld. Na deze periode heeft hij zijn werkzaamheden hervat. De verzekeringsarts b&b meent dan ook dat er onvoldoende redenen zijn om eiser op de datum in geding arbeidsongeschikt te achten voor de toenmalige maatgevende arbeid, terwijl eiser direct na de WW het werk zonder problemen heeft hervat.
5.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV zich bij de mate van arbeidsgeschiktheid teveel heeft laten leiden door het feit dat eiser op 31 januari 2022 vanuit de WW voor 40 uur per week is gaan werken. Eiser heeft de onderzoeken van de verzekeringsartsen als oppervlakkig ervaren. Zo zijn de fysieke klachten wel besproken, maar de mentale klachten niet of nauwelijks, terwijl eiser heeft aangegeven naast fysieke klachten burn-out klachten te ervaren. Eiser meent dan ook dat het UWV zijn beperkingen te laag heeft ingeschat en vervolgens ten onrechte heeft besloten om geen ZW-uitkering toe te kennen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder lichamelijke klachten (afgescheurde spieren, pezen of banden in de schouder en de overbelaste rug) en psychische klachten (slaapproblemen, vermoeidheid, overspannen en/of burn-out, depressie en angsten). Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b de informatie van de behandelend artsen, namelijk van de huisarts, de radioloog en de orthopedisch chirurg, meegenomen in de beoordeling. Het standpunt van eiser dat het (psychisch) onderzoek slechts oppervlakkig heeft plaatsgevonden, kan de rechtbank niet volgen. Het spreekuur heeft een uur en een kwartier geduurd en er heeft psychisch, lichamelijk en neurologisch onderzoek plaatsgevonden. Ook was er informatie uit de behandelend sector aanwezig.
Ook het standpunt dat eisers beperkingen zijn onderschat kan de rechtbank niet volgen. Dit standpunt wordt door eiser niet met (nieuwe) medische informatie onderbouwd. Ter zitting is door de gemachtigde van eiser bevestigd dat er geen apart behandeltraject voor de psychische klachten is gevolgd. Daarnaast is er bevestigd dat er geen specialist voor deze klachten is ingeschakeld. De rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b zijn deugdelijk en consistent gemotiveerd.
De rechtbank begrijpt dat eiser veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de subjectieve beleving en ervaring van klachten echter niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen er in objectieve zin zijn vast te stellen. Alleen de medisch objectiveerbare beperkingen zijn daarbij van belang. [1] De verzekeringsarts b&b heeft terecht gesteld dat eiser geschikt is voor zijn arbeid.
Heeft het UWV in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld, door geen ZW-uitkering te verstrekken?
6.1.
Eiser meent dat het UWV hem over de periode van 25 januari 2022 tot en met 2 oktober 2022 een ZW-uitkering zou moeten betalen. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 9 december 2022 staat te lezen dat de betaling al werd geaccordeerd vanaf 25 januari 2022 tot en met 2 oktober 2022. De verzuimmedewerker heeft ook toegezegd dat de inkomstenopgave van eiser zou worden verwerkt, zodat betaling kon plaatsvinden. Uit deze mededeling mocht eiser afleiden dat het UWV, ondanks de primaire beslissing, de uitkering zou uitbetalen. Eiser heeft echter geen ZW-uitkering ontvangen. Dit heeft geleid tot financiële problemen en toegenomen psychische klachten. Eiser is van mening dat het UWV in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
6.2.
Het UWV stelt dat uit de mededeling in de rapportage van de verzekeringsarts van 9 december 2022 niet kan worden afgeleid dat er een ZW-uitkering zou worden toegekend. De verzuimmedewerker voert in het systeem in dat betaling wordt geaccordeerd, indien er niet binnen vier weken een onderzoek bij de verzekeringsarts heeft plaatsgevonden of kan plaatsvinden. Dit is een administratieve handeling om te zorgen dat mensen niet benadeeld worden als de ziekmelding niet binnen vier weken beoordeeld kan worden door een verzekeringsarts. Hieruit kan niet worden afgeleid dat er recht op een ZW-uitkering ontstaat.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden. De rechtbank stelt vast dan in het besluit van 14 november 2022 een voorschot op de ZW-uitkering is toegekend. In dit besluit is tevens aangegeven dat het recht op de ZW-uitkering later zal worden vastgesteld. In de periode tussen het besluit van 14 november 2022 en het primaire besluit heeft het UWV geen besluit genomen waaruit blijkt dat er een ZW-uitkering zal worden toegekend. Uit de gestelde uitlating van de verzuimmedewerker en de rapportage van de verzekeringsarts van 9 december 2022 kan niet worden opgemaakt dat er een ZW-uitkering zou worden verstrekt. Het kan ook gaan om de betaling van het voorschot op de ZW-uitkering. Nu de rapportage van de verzekeringsarts van 9 december 2022 bij het primaire besluit werd meegezonden, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een concrete toezegging waaruit het vertrouwen mocht worden ontleend dat er een ZW-uitkering zou worden verstrekt en tot uitbetaling van deze ZW-uitkering zou worden overgegaan. In het primaire besluit is immers door het UWV duidelijk gemaakt dat aan eiser geen ZW-uitkering zou worden toegekend.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat het UWV terecht heeft geweigerd om per 25 januari 2022 een ZW-uitkering toe te kennen.
8. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 24 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Ziektewet:
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Onder “zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de ZW wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.

Voetnoten

1.CRvB 10 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2130.