ECLI:NL:RBZWB:2023:7377

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
C/02/412565 / KG ZA 23-388 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing conservatoir beslag op paardenwagen

In deze zaak heeft de eiser, die stelt eigenaar te zijn van een paardenwagen, een vordering ingediend tot opheffing van een conservatoir beslag dat door de gedaagden is gelegd. De eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de paardenwagen zijn eigendom is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het beslag is gelegd ter zekerheid van een vordering van € 285.000,00 en dat de eiser de paardenwagen op 27 mei 2022 zou hebben gekocht van een derde partij. Echter, de gedaagden betwisten de eigendom van de eiser en hebben gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de paardenwagen daadwerkelijk heeft gekocht en dat de gedaagden een groot belang hebben bij het handhaven van het beslag. De vordering van de eiser is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/412565 / KG ZA 23-388
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R. Joosen te Oosterhout Nb,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] , in Duitsland,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 3] , in Duitsland,
gedaagden,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagden worden hierna gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) [gedaagden] c.s. genoemd en afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 augustus 2023 met producties 1 tot en met 6;
  • de door mr. F. Kolkman ingediende producties 1 tot en met 3;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [gedaagden] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
  • [eiser] is familie van de heer [naam] (hierna: [naam] ).
  • Met verlof van de voorzieningenrechter heeft [gedaagden] op 31 mei 2023 conservatoir beslag gelegd op onder meer een bedrijfsauto, type DAF AE85 WC met [kenteken] (hierna: de paardenwagen) ten laste van [naam] en de vennootschap [bedrijf] BV (hierna: [bedrijf] ). Dit ter zekerheid voor voldoening van een gestelde vordering van € 285.000,00.
  • De paardenwagen stond ten tijde van het beslag gestald bij een pensionstal in [plaats] .
  • [eiser] heeft [gedaagden] c.s. verzocht het conservatoir beslag op de paardenwagen op te heffen omdat hij daarvan eigenaar zou zijn.
  • [gedaagden] c.s. betwist dat de paardenwagen eigendom is van [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. het op 31 mei 2023 gelegde conservatoire beslag op de paardenwagen wordt opgeheven;
subsidiair
II. [gedaagden] c.s. wordt veroordeeld tot opheffing van het op 31 mei 2023 gelegde conservatoire beslag op de paardenwagen, op straffe van een dwangsom;
primair en subsidiair
III. [gedaagden] c.s. wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering – samengevat – ten grondslag dat het beslag op de paardenwagen ondeugdelijk is gelegd en dient te worden opgeheven omdat deze eigendom is van hem. [eiser] stelt dat hij de paardenwagen op 27 mei 2022 van [naam] heeft gekocht voor zijn dochter die een aantal paarden heeft.
3.3.
[gedaagden] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser] en veroordeling van [eiser] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zijn in Duitsland woonachtig waardoor deze zaak een internationaal karakter draagt en de voorzieningenrechter ambtshalve dient te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
Bevoegdheid4.2. Op grond van artikel 35 van de Brussel I bis-Verordening jo artikel 705 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen. Hier heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda het verlof tot het leggen van conservatoir beslag verleend. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant tevens bevoegd is om kennis te nemen van de vordering tot opheffing van gelegd beslag.
Toepasselijk recht
4.3.
Op de onderhavige vordering tot opheffing van conservatoir beslag is ingevolge artikel 10:3 Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht van toepassing omdat het beslag in Nederland en naar het Nederlandse recht is gelegd.
Toetsingskader
4.4.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
Wie is eigenaar van de paardenwagen?
4.5.
[eiser] stelt dat de paardenwagen zijn eigendom is door een op 27 mei 2022 gesloten koopovereenkomst met [naam] voor een koopsom van € 22.500,00 dat hij in contanten heeft betaald. [gedaagden] c.s. betwist gemotiveerd dat [eiser] dat bedrag ter beschikking kon hebben vanwege zijn beroep als vrachtwagenchauffeur en daarbij horend gemiddeld inkomen van niet meer dan € 3.211,00 bruto per maand. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onduidelijk is of [eiser] het gestelde koopbedrag ter beschikking kon hebben. [eiser] noemt een netto inkomen van ruim € 41.000,00 per jaar en lage woonlasten, maar iedere onderbouwing hiervan ontbreekt. Ook heeft [eiser] geen bewijs overgelegd van opnames van zijn bankrekening.
4.6.
Verder stelt [eiser] dat bij het sluiten van de koopovereenkomst is afgesproken dat [naam] de APK keuring zou bekostigen en dat geen vreemde constructie is bij aankoop van een voertuig. Ter zitting is hiervan echter gebleken dat de APK keuring op 25 oktober 2022 heeft plaatsgevonden en dus bijna vijf maanden na aanschaf. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een sterke aanwijzing dat de paardenwagen nog eigendom is van [naam] of [bedrijf] . [eiser] noemt daarnaast tenaamstelling van het kenteken van de paardenwagen per 27 mei 2022 op zijn naam, het ontvangen hebben van de sleutels en door hem betalen van de motorrijtuigenbelasting. Deze omstandigheden zeggen naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niets over de juridische eigendom.
4.7.
[eiser] stelt dat hij later een huurovereenkomst met [naam] en/of [bedrijf] heeft gesloten voor gebruik van de vrachtwagen en [naam] vanaf dan de verzekeringspremie betaalde, maar dit is door [gedaagden] c.s. betwist omdat een onderbouwing hiervan ontbreekt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat bij gebreke van een onderbouwing door [eiser] niet aannemelijk is dat er sprake was van verhuur door [eiser] aan [naam] of [bedrijf] . Ook heeft [eiser] niet onderbouwd dat hij direct na aankoop de verzekeringspremie betaalde waardoor ook dit niet aannemelijk is geworden. Daarbij komt dat [gedaagden] c.s. heeft aangevoerd dat schade die aan de paardenwagen was veroorzaakt in februari 2023 is afgewikkeld door [naam] en op rekening van [naam] is betaald, hetgeen [eiser] niet betwist. Ook heeft [gedaagden] aangevoerd dat [eiser] ten tijde van de gestelde aankoop van de paardenwagen niet eens over een rijbewijs voor een vrachtwagen beschikte. Hierop heeft [eiser] ter zitting aangegeven dat hij op 10 februari 2023 voor het eerst de beschikking heeft gehad over een rijbewijs voor een vrachtwagen. [eiser] heeft wel aangegeven dat zijn examen was aangevraagd op het moment dat hij de paardenwagen kocht, maar hiervan is iedere onderbouwing uitgebleven.
4.8.
De voorzieningenrechter is het op grond van het voorgaande met de stellingen van [gedaagden] c.s. eens en van oordeel dat voorlopig onvoldoende aannemelijk is dat de paardenwagen eigendom is van [eiser] .
Belangenafweging
4.9.
Ook een afweging van de bij de beslaglegging betrokken belangen leidt niet tot het oordeel dat het door [gedaagden] c.s. ten laste van [eiser] gelegde beslag op de paardenwagen moet worden opgeheven. [eiser] heeft daartoe geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd als hiervoor is meegenomen. De paardenwagen is ook niet in gerechtelijke bewaring genomen en kan worden gebruikt terwijl [gedaagden] c.s. een groot belang heeft bij handhaving om te waarborgen dat hem, indien zijn vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, de mogelijkheid tot verhaal wordt geboden. Een belangenafweging valt dan ook in het voordeel van [gedaagden] c.s. uit.
4.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat € 1.079,00
- nakosten
€ 173,00(plus verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.566,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] c.s. tot op heden begroot op € 1.566,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van de betekening,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.