ECLI:NL:RBZWB:2023:7330

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
22/1996 en 22/1997
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van activiteiten als winst uit onderneming en het recht op ondernemersaftrek in het kader van de inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting opgelegd, waarbij de belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en wonen van respectievelijk € 56.825 en € 65.073 had aangegeven. De inspecteur had de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd. De rechtbank beoordeelt of de activiteiten van de belanghebbende kwalificeren als winst uit onderneming en of hij recht heeft op ondernemersaftrek.

De rechtbank concludeert dat de activiteiten van de belanghebbende niet als winst uit onderneming kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank weegt verschillende factoren mee, zoals de mate van zelfstandigheid, de duurzaamheid en omvang van de werkzaamheden, en het ondernemersrisico. De rechtbank stelt vast dat de opbrengsten over de jaren beperkt zijn en dat er geen of nauwelijks investeringen zijn gedaan. Bovendien heeft de belanghebbende niet adequaat gereageerd op vragen van de inspecteur over zijn ondernemerschap. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld die ondernemerschap kunnen aantonen. De beroepen van de belanghebbende worden ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op de ondernemersaftrek en het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1996 en 22/1997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 25 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en wonen van € 56.825. Hij heeft gelijktijdig met het opleggen van de aanslag € 89 aan belastingrente in rekening gebracht. Voor het jaar 2017 heeft de inspecteur een aanslag IB/PVV aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en wonen van € 65.073. Hij heeft gelijktijdig met het opleggen van de aanslag € 404 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] deelgenomen. Belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de activiteiten van de eenmanszaak van belanghebbende kwalificeren als winst uit onderneming voor de inkomstenbelasting en, zo ja, of belanghebbende dan recht op de ondernemersaftrek heeft.
3. Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeren de activiteiten van de eenmanszaak van belanghebbende niet als winst uit onderneming. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft in 2016 en 2017 een dienstverband van 36 uur per week bij het [werkgever] . Daarnaast verricht hij activiteiten onder de [naam] .
4.1.
In 2014 is belanghebbende begonnen met het bouwen van websites en het ontwikkelen van lesmateriaal voor de beroepsopleiding tot applicatieontwikkelaar. Het lesmateriaal bestaat uit een vierdelige leerboekenserie genaamd ‘Leren programmeren in C#’, het bijbehorende docentenmateriaal en het leerlingenmateriaal bestaande uit een virtuele machine en uitwerkingen van voorbeelden en opdrachten. Het eerste deel van de leerboekenserie wordt sinds 2015 uitgegeven door Brinkman Uitgeverij. Het tweede deel wordt sinds 2016 uitgegeven.
4.2.
Belanghebbende heeft op respectievelijk 30 april 2018 en 30 april 2019 aangifte gedaan over de jaren 2016 en 2017 naar een belastbare inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 55.253 (2016) en € 55.926 (2017). Het aangegeven belastbaar inkomen is als volgt opgebouwd (bedragen in euro's):
2016
2017
Dataplumbers
Omzet
2.347
7.798
Kosten
775
225
Winst uit onderneming
1.572
7.573
Af: Zelfstandigenaftrek
1.572
7.28
Af: Startersaftrek
2.123
Af: MKB-Winstvrijstelling
256
Belastbare winst uit onderneming
Nihil
-1.574
Loon uit dienstbettrekking
55.253
57.5
Belastbaar inkomen uit werk en woning
55.253
55.926
4.4.
De inspecteur heeft de ondernemersfaciliteiten niet geaccepteerd en de door belanghebbende aangegeven winsten aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheid. Hij heeft de aanslagen vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.825 (2016) en € 65.073 (2017).
4.5.
De inspecteur heeft in het verweerschrift een overzicht verstrekt van de volgens de aangiften IB/PVV over de jaren 2014 tot en met 2020 met de in 4.1 vermelde activiteiten behaalde resultaten en omzetten. Dit overzicht luidt als volgt:
Jaar
Resultaat (€)
Omzet Royalties (€)
Andere opbrengsten (€)
2014
410,00
Nihil
600
2015
23,00
1
Nihil
2016
1.572,00
2.347
Nihil
2017
7.573,00
6.722
1.076
2018
3.662,00
4
160
2019
4.000,00
3.011
3.639
2020
nihil
Nihil
Nihil
4.6.
Naar aanleiding van de bezwaren van belanghebbende heeft de inspecteur op 28 mei 2021 met betrekking tot 2016 verzocht om de volgende informatie om te kunnen beoordelen of hij als ondernemer voor de inkomstenbelasting kan worden aangemerkt en of hij voldoet aan het urencriterium:
“- een omschrijving van de werkzaamheden die u in de jaren 2016 tot nu hebt
verricht;
- een omschrijving van de mate van zelfstandigheid van de onderneming;
- een opgave van het aantal uren dat u per week in uw onderneming steekt
(digitale agenda met een onderbouwing);
- een omschrijving van de omvang (in tijd en geld) van uw werkzaamheden;
- een opgave van het aantal opdrachtgevers van uw onderneming;
- een beschrijving van de manier waarop uw onderneming zich presenteert;
- in de winst- en verliesrekening is een opbrengst aangegeven van € 2.347;
- Waaruit bestaat deze opbrengst? Graag ontvang ik uw onderbouwing aan de
hand van de facturen. Verder valt mij op dat u voor de omzetbelasting een
omzet hebt aangegeven van € 1.076. Kunt u het verschil tussen de
inkomstenbelasting en de omzetbelasting verklaren?”
Met betrekking tot 2017 heeft de inspecteur, eveneens op 28 mei 2021, soortgelijke vragen gesteld.
4.7.
Daarop heeft de partner van belanghebbende per e-mail onder meer het volgende geantwoord:
“Daarnaast speelt wat ik u tijdens ons telefonisch onderhoud voorhield: wij hebben geen enkel vertrouwen meer in de belastingdienst. Wij geven er dan ook de voorkeur aan de zaak voor te leggen aan de rechter. De door u opgevraagde stukken zullen we u derhalve niet toesturen waarmee we ons realiseren dat u ons bezwaarschrift af zult wijzen. Ik verzoek u ook vriendelijk niet weer per mail of telefonisch contact met ons op te nemen.”
4.8.
De inspecteur heeft op 4 februari 2022 vooraankondigingen gestuurd van de uitspraken op bezwaar. Hij heeft belanghebbende uitgenodigd om (telefonisch) te worden gehoord. Daarop heeft de partner van belanghebbende per e-mail onder meer het volgende geantwoord:
“Naar aanleiding van uw brieven inzake bovengenoemde bezwaarschriften
berichten wij, mijn echtgenoot [belanghebbende] , en ik u dat wij net als de vorige keer geen gebruik zullen maken van het indienen van stukken of ons bezwaar mondeling willen toelichten.”
4.9.
Met betrekking tot de jaren 2014 [1] en 2015 [2] is beslist dat de inkomsten uit werkzaamheden die door belanghebbende in die jaren zijn verricht niet kwalificeren als winst uit onderneming.

Motivering

5. Op grond van artikel 3.2 van de Wet IB 2001 is belastbare winst uit onderneming het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit één of meer ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
5.1.
Bij de beoordeling of sprake is van ondernemerschap voor de inkomstenbelasting dient onder andere te worden gekeken naar de mate van zelfstandigheid bij het verrichten van de werkzaamheden, de duurzaamheid en omvang van de werkzaamheden, het lopen van (ondernemers-)risico, de winstverwachting, de beschikbare tijd, de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheden wordt gegeven, het aantal opdrachtgevers en het spraakgebruik. [3] De elementen moeten in onderlinge samenhang gewogen en beoordeeld worden. [4]
5.2.
Belanghebbende dient feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op basis waarvan tot ondernemerschap geconcludeerd kan worden. Hij heeft hiertoe gesteld dat hij ondernemersrisico loopt, dat er vanaf 2014 een belangrijke vermeerdering van inkomsten is en dat hij veel uren heeft besteed heeft aan onder andere het schrijven van de boeken. Dat de omzet vanaf 2018 is teruggelopen is een gevolg van ziekte, aldus belanghebbende.
5.3.
De rechtbank overweegt dat de opbrengsten over de gehele periode 2014 tot en met 2020 beperkt zijn en na 2017 zelfs zijn gedaald. Dat zonder de ziekte van belanghebbende die opbrengsten (naar verwachting) zouden zijn gestegen heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Verder is het ondernemersrisico zeer gering, nu er volgens de aangiften niet of nauwelijks investeringen gedaan zijn. Tenslotte heeft belanghebbende door de inspecteur in de bezwaarfase gestelde feitelijke vragen over het ondernemerschap, zoals vragen over het aantal opdrachtgevers, over de presentatie naar buiten en over de aan de activiteiten bestede tijd, niet beantwoord (zie 4.3 en 4.4), ook niet in de beroepsfase.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan in 2016 en 2017 ondernemerschap en winst uit onderneming kan worden aangenomen. Aan de vraag of belanghebbende recht heeft op de ondernemersaftrek komt de rechtbank daarom niet toe. De beroepen zijn ongegrond.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier op 24 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland, 13 maart 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1737.
2.Rechtbank Zeeland-West Brabant, 24 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6650 en Gerechtshof ’sHertogenbosch, 12 juli 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2304 (bekrachtiging).
3.Vgl. Hoge Raad 21 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5328.
4.Vgl. Hoge Raad 4 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0662.