ECLI:NL:RBZWB:2023:726

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
BRE - 21 _ 2232 en 21 _ 2292
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen omzetbelasting en belastingrentebeschikkingen

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 21/2232 en 21/2292, waarin belanghebbende in beroep ging tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en belastingrentebeschikkingen opgelegd door de inspecteur van de belastingdienst. De naheffingsaanslagen betroffen de tijdvakken van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 en van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de naheffingsaanslagen heeft opgelegd vanwege het ontbreken van bewijsstukken voor de door belanghebbende geclaimde voorbelasting. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, waarbij de inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag voor 2014 gegrond verklaarde en het bedrag verlaagde, maar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag voor 2015-2017 ongegrond verklaarde.

Tijdens de zitting op 5 oktober 2022 heeft de rechtbank de beroepen behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en meerdere inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om de door de inspecteur aangebrachte correcties te weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij belanghebbende lag en dat er geen stukken waren overgelegd die de conclusie van de inspecteur konden onderbouwen.

De rechtbank heeft ook de belastingrentebeschikkingen beoordeeld en gezien dat belanghebbende geen zelfstandige gronden had aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank heeft de naheffingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen gehandhaafd, en belanghebbende kreeg geen griffierecht of proceskosten vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/2232 en 21/2292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 16 april 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, en 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd (de naheffingsaanslagen).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (naheffingsaanslag 2014) gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.512. De beschikking belastingrente bij de naheffingsaanslag 2014 is dienovereenkomstig verminderd. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 (naheffingsaanslag 2015-2017) en de bijbehorende belastingrentebeschikking is ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].
1.6.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen. Wegens organisatorische redenen is ook deze termijn niet gehaald, waarvan partijen op de hoogte zijn gesteld.

Feiten

2. Met dagtekening 28 december 2019 is aan belanghebbende de naheffingsaanslag 2014 opgelegd tot een bedrag van € 2.718. Op dat moment liep nog een boekenonderzoek bij belanghebbende.
2.1.
Op 27 maart 2020 stuurt de inspecteur het definitieve rapport van het boekenonderzoek naar belanghebbende. In het rapport staat (voor zover relevant):

“1.1 Reikwijde van het onderzoek

Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften:
- Omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017;
(…)
2.1
Bedrijfsactiviteiten
De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het investeren in en helpen ontwikkelen van jonge bedrijven.
(…)
2.3.2.
Bewaar- en administratieplicht
(…) De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen van de administratie zijn niet bewaard:
  • De facturen met betrekking tot de gemaakte kosten;
  • De facturen met betrekking tot de geclaimde aftrek voorbelasting van de omzetbelasting.
Daardoor wordt niet voldaan aan de bewaarplicht overeenkomstig artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen. De reden waarom niet voldaan wordt is als volgt:
-
De facturen zijn vermoedelijk niet meer aanwezig.
(…)
4.3
Voorbelasting
Over de jaren 2014 tot en met 2017 is voorbelasting geclaimd. Om te kunnen beoordelen of de voorbelasting terecht is geclaimd, dient de belastingplichtige dit aannemelijk te maken. Dit is gedeeltelijk gelukt door het overleggen van een factuur. In onderstaand overzicht heb ik aangegeven voor welke bedragen de facturen zijn overlegd. De bedragen waarvan ik geen facturen heb gezien zullen worden gecorrigeerd.
(…)
geclaimde voorbelasting per jaar correctie
2014 € 2.781 € 63 € 2.718
2015 € 5.812 € 324 € 5.488
2016 € 4.219 € 763 € 3.456
2017 € 1.972 € 409 € 1.563
(…)
6 Slotopmerkingen
(…)
Het onderzoek is formeel op 11 januari 2019 aangevangen met het verzoek om gegevens aan te leveren. Meerdere malen heb ik u kenbaar gemaakt om gegevens aan te leveren, maar dit is onvoldoende gelukt. Mijn conclusie is dat u voldoende tijd hebt gehad om de gegevens aan te leveren en dat het concept rapport nu definitief wordt vastgesteld.”
2.2.
Met dagtekening 28 mei 2020 is aan belanghebbende de naheffingsaanslag 2015-2017 opgelegd tot een bedrag van € 10.507. Daarvan ziet € 5.488 op 2015, € 3.456 op 2016 en € 1.563 op 2017.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 2014 en 2015 tot en met 2017. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de naheffingsaanslagen tot de juiste bedragen opgelegd?
5. Belanghebbende bestrijdt de hoogte van de naheffingsaanslagen na de uitspraken op bezwaar. Die naheffingsaanslagen zijn opgelegd omdat de inspecteur correcties heeft aangebracht wegens het ontbreken van bewijsstukken met betrekking tot door belanghebbende in aftrek gebrachte voorbelasting. Omdat het hier gaat om de aftrek van voorbelasting, rust op belanghebbende de bewijslast om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie kunnen dragen dat daar recht op bestaat. In beroep zijn geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de door de inspecteur gehandhaafde correcties ten onrechte zijn aangebracht. Het beroep tegen de naheffingsaanslagen is dan ook ongegrond.
6. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikkingen. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen na de uitspraken op bezwaar.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen en bijbehorende belastingrentebeschikkingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 februari 2023 door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.