ECLI:NL:RBZWB:2023:7258

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2916
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van studenten van de eenmalige energietoeslag en de rechtvaardiging daarvan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2023, werd het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, een 25-jarige alleenstaande man, had een aanvraag voor een eenmalige energietoeslag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Breda was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser jonger was dan 27 jaar en aanspraak maakte op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000. Het college stelde dat deze uitsluiting in overeenstemming was met de Tijdelijke beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022, waarin studenten als groep niet in aanmerking komen voor de energietoeslag.

Eiser betwistte deze uitsluiting en voerde aan dat het beleid in strijd was met het discriminatieverbod. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende rechtvaardiging had voor de categoriale uitsluiting van studenten. De rechtbank benadrukte dat de feitelijke woonsituatie en financiële omstandigheden van studenten niet uniform zijn en dat er studenten zijn die in vergelijkbare situaties verkeren als niet-studenten die wel in aanmerking komen voor de energietoeslag. De rechtbank concludeerde dat het college ten onrechte studenten als groep uitsloot van de energietoeslag en verklaarde de betreffende beleidsregel onverbindend.

De rechtbank besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat eiser in de drie maanden voorafgaand aan zijn aanvraag een te hoog inkomen had om aanspraak te maken op de energietoeslag. Eiser had recht op vergoeding van het griffierecht, maar niet op proceskosten, aangezien zijn gemachtigde op vrijwillige basis had gehandeld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de beleidsvrijheid van gemeenten in het kader van bijzondere bijstand en de bescherming van gelijke behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2916 PW

uitspraak van 13 oktober 2023 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] ,

gemachtigde: mr. B. van Broekhoven,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 26 oktober 2022 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag om een energietoeslag afgewezen, omdat hij jonger is dan 27 jaar en hij aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
In een besluit van 13 april 2023 (bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 september 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door mr. V.C.M. van der Linden en [naam] .

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser is een alleenstaande man van 25 jaar oud. Hij heeft op 21 september 2022 een eenmalige energietoeslag aangevraagd bij het college. Hij werkt bij de [werkgever] , waar hij in de maanden juni tot en met augustus 2022 gemiddeld € 1.136,27 per maand verdiende. Naast deze inkomsten ontving eiser studiefinanciering.
Het college heeft eisers aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat hij jonger is dan 27 jaar en hij aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000. In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van het college
2. Volgens het college mocht hij zich bij de afwijzing van eisers aanvraag baseren op artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Tijdelijke beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022, gemeente Breda (de beleidsregels), waarin is opgenomen dat een belanghebbende die jonger is dan 27 jaar en die aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 niet wordt gerekend tot de doelgroep van de energietoeslag. Volgens het college is dit beleid niet onredelijk, en komt het overeen met de bedoeling van de wetgever.
Eisers standpunt
3. Volgens eiser is hij ten onrechte niet in aanmerking gebracht voor een eenmalige energietoeslag. Hij voert daartoe aan dat categoriale uitsluiting van studenten van de eenmalige energietoeslag in strijd is met het discriminatieverbod. Volgens eiser bestaat voor deze uitsluiting geen rechtvaardigingsgrond. De diversiteit van de woonsituaties onder studenten vormt geen geldige reden om hen uit te sluiten. Eiser beroept zich hierbij op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 april 2023 (ECLI:NL:RBMNE: 2023:1716).
Relevante wet- en regelgeving
4. De relevante wet- en regelgeving in deze zaak is opgenomen in een bijlage, die is gehecht aan deze uitspraak.
De grenzen aan de beleidsvrijheid van het college
5. Het toekennen van een energietoeslag is een bevoegdheid van het college. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 35, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet volgt dat het college bij de uitoefening van deze bevoegdheid beleidsvrijheid heeft om te bepalen welke doelgroepen in aanmerking komen voor een eenmalige energietoeslag. Wel moet het college daarbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de grondrechten in acht nemen, zoals het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod. Het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM brengt niet mee dat elke ongelijke behandeling verboden is, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt [1] .
Is sprake van ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen?
6. Het college stelt zich op het standpunt dat studenten als groep niet vergelijkbaar zijn met de groep die moet rondkomen van een minimuminkomen en die in aanmerking komt voor de eenmalige energietoeslag, waarbij hij nadrukkelijk wijst op een brief van de minister van Financiën van 20 september 2022. Hierin handhaaft de minister zijn standpunt dat studenten als groep niet in aanmerking komen voor categoriale bijzondere bijstand, omdat hun woonsituatie zeer divers is. Niet alle studenten ondervinden daardoor in dezelfde mate gevolgen van de stijgende energieprijzen. Dit laat onverlet dat individuele studenten wel in ernstige financiële problemen kunnen komen als gevolg van de stijgende prijzen. Studenten kunnen in die gevallen een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand.
7. De rechtbank onderkent dat de situatie van veel studenten anders is dan die van de meeste huishoudens die onder het minimabeleid vallen. Dit neemt niet weg dat naast de groep minima ook anderen voor de categoriale energietoeslag in aanmerking komen, waaronder personen in een situatie die kan worden vergeleken met die van eiser. Of men al dan niet in een uitzichtloze situatie verkeert is in dit verband geen relevant criterium, omdat de wetgever uitdrukkelijk heeft beoogd om de eenmalige energietoeslag voor een grotere groep beschikbaar te maken dan alleen de groepen minima. In de Handreiking eenmalige energietoeslag 2022 (die is opgesteld in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten) wordt gemeenten immers geadviseerd om een minimale inkomensgrens van 120% van het minimumloon aan te houden. Uit de MvT blijkt dat de regering hiermee een uniforme uitvoering wil bevorderen, waarbij de eenmalige energietoeslag niet alleen is voorbehouden aan huishoudens met een bijstandsuitkering, maar ook aan huishoudens die beschikken over een ander inkomen, bijvoorbeeld inkomen uit arbeid, alimentatie, pensioen of een sociale zekerheidsuitkering [2] . Dit betekent dat onder de regeling ook jongeren van 21 jaar en ouder vallen die aan het begin van hun loopbaan staan en een startsalaris van net boven het minimumloon ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de groep studenten zich op de relevante onderdelen van het beleid niet van deze groep onderscheidt. Voor de vraag of sprake is van een vergelijkbare situatie moet namelijk de feitelijke situatie worden beoordeeld, dus de woonsituatie, de hoogte van het inkomen en of de betrokkene energiekosten betaalt. Naar het oordeel van de rechtbank bevinden zich onder de groep studenten ook huishoudens of alleenstaanden die zich wat betreft deze onderdelen in dezelfde situatie bevinden als niet-studenten die wel in aanmerking komen voor de categoriale eenmalige energietoeslag. In navolging van de Afdeling advisering van de Raad van State valt te denken aan uitwonende studenten die voltijds studeren, maximale studiefinanciering in de vorm van een lening ontvangen op grond van de Wsf 2000 en in een zelfstandige woning wonen. Uit het voorgaande volgt dat bij de categorale uitsluiting van studenten van de eenmalige energietoeslag sprake is van ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen.
Is het gemaakte onderscheid gerechtvaardigd?
8. Naar het oordeel van de rechtbank is voor het door het college gemaakte onderscheid geen objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig. Het college heeft ter onderbouwing van zijn standpunt enkel gewezen op de brief van de minister van Financiën van 20 september 2022, waarin is opgenomen dat de woonsituatie van studenten zeer divers is waardoor zij niet allemaal in dezelfde mate gevolgen ondervinden van de stijgende energieprijzen. Deze motivering – die ter zitting door het college niet nader is geconcretiseerd of aangevuld – is ontoereikend, omdat deze zodanig algemeen is dat daarmee op geen enkele wijze recht wordt gedaan aan de feitelijke woonsituatie van studenten en evenmin aan het doel van artikel 35, vierde lid, van de Participatiewet. Het doel van het eenmalig categoriaal verstrekken van de energietoeslag is immers om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen als gevolg van de sterk gestegen energierekening ernstig in de financiële problemen raken. Het college gaat aan dit doel voorbij door alle studenten op grond van zijn beleidsregels uit te sluiten van het eenmalig categoriaal verstrekken van de energietoeslag.
9. Het college wijst erop dat studenten met ernstige financiële problemen als gevolg van de stijgende energieprijzen een beroep kunnen doen op individuele bijzondere bijstand. Bij de criteria voor het verkrijgen van individuele bijzondere bijstand is echter – zoals ook erkend door het college ter zitting – sprake van andere, strengere voorwaarden dan de voorwaarden die gelden voor de categoriale bijzondere bijstand. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat een deel van de studenten die in dezelfde financiële en woonomstandigheden verkeren als niet-studenten die de eenmalige energietoeslag krijgen, niet in aanmerking zal komen voor individuele bijzondere bijstand, vanwege de daarvoor geldende strengere voorwaarden. Zonder nadere toelichting op dit punt is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een redelijk alternatief.
Conclusie en gevolgen
10. De beleidsregels van het college sluiten ten onrechte studenten als gehele groep uit van de categoriale eenmalige energietoeslag voor huishoudens met een laag inkomen. De rechtbank verklaart artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de beleidsregels daarom onverbindend wegens strijd met het discriminatieverbod en het gelijkheidsbeginsel. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
In stand laten rechtsgevolgen van het bestreden besluit
11. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat eiser – zoals ter zitting ook is gesteld door het college – in de drie maanden voorafgaand aan zijn aanvraag een te hoog inkomen had om aanspraak te kunnen maken op de eenmalige energietoeslag. De rechtbank acht daartoe van belang dat de eenmalige energietoeslag volgens artikel 2, eerste lid, van de beleidsregels is bedoeld voor een huishouden met een laag inkomen en energielasten. Volgens het vierde lid heeft een huishouden (alleenstaande of gezin) die een aanvraag indient, een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de geldende bijstandsnorm of 110% van de geldende AOW-norm. Volgens artikel 1 van de beleidsregels moet onder genoemde referteperiode worden verstaan de periode van drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag, in dit geval derhalve de periode van 21 juni 2022 tot 21 september 2022. Blijkens de dossierstukken en het verhandelde ter zitting heeft eiser in de maanden juni tot en met augustus 2022 gemiddeld € 1.136,27 per maand verdiend bij de [werkgever] , en ontving hij daarnaast studiefinanciering tot een bedrag van € 932,- per maand. Gelet hierop bedroeg zijn inkomen in de referteperiode (ruim) meer dan 110% van de geldende bijstandsnorm.
Griffierecht en proceskostenveroordeling
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Het college wordt niet veroordeeld in eisers proceskosten omdat zijn gemachtigde ter zitting heeft verklaard op vrijwillige basis voor eiser werkzaam te zijn, en ook overigens niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 april 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mr. I.M. Josten en mr. M. Snoeks, leden, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 13 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage – relevante wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan in afwijking van het eerste lid tot en met 30 juni 2023 bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 Gemeente Breda
Artikel 2: Doelgroep eenmalige energietoeslag 2022
1. De eenmalige energietoeslag 2022 van € 800,- is bedoeld voor een huishouden met een laag inkomen en energielasten en wordt ambtshalve of op aanvraag als bijzondere bijstand verleend.
2. Voor de toepassing van deze regeling worden het drempelbedrag en het vermogen niet in aanmerking genomen.
3. Een huishouden (alleenstaande of gezin) die ambtshalve een energietoeslag toegekend krijgt, heeft een laag inkomen niet hoger dan 110% van de geldende bijstandsnorm of 110% van de geldende AOW-norm op peildatum 1 april 2022 (artikel 1, sub e).
4. Een huishouden (alleenstaande of gezin) die een aanvraag indient, heeft een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de geldende bijstandsnorm of 110% van de geldende AOW-norm (artikel 1, sub f).
5. Tot een huishouden (en doelgroep in deze) wordt niet gerekend de persoon die op de peildatum:
(…);
c. jonger is dan 27 jaar en aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000; of
(…).

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 12 april 2006, nrs. 675731/01 en 65900/01, Stec en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk en de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 16 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2841, en van 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1602.
2.Zie Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 3, p. 7-8.