ECLI:NL:RBZWB:2023:7249

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4215
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de aanwijzing van onroerende zaken als gemeentelijk monument

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, het bestuur van Stichting het Cuypersgenootschap, tegen de afwijzing van het verzoek om vijf onroerende zaken in de gemeenten Halderberge als gemeentelijk monument aan te wijzen. Het college van burgemeester en wethouders van Halderberge had deze aanvraag op 14 mei 2020 afgewezen, maar na bezwaar van eiseres werd dit besluit op 2 maart 2021 opnieuw genomen, waarbij de afwijzing werd gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit op 28 april 2022 gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Op 19 juli 2022 werd een nieuw besluit genomen, waarin wederom de verzochte aanwijzing werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 20 juli 2023 werd behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in redelijkheid heeft besloten om de onroerende zaken niet als gemeentelijk monument aan te wijzen. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de monumentale waarde van de onroerende zaken en dat de afwijzing van de monumentenstatus onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het college in beroep alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom de monumentenstatus niet wordt verleend. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,00 en het college moet het griffierecht van € 365,00 vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers en openbaar gemaakt op 11 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4215 VEROR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2023 in de zaak tussen

Het bestuur van Stichting het Cuypersgenootschap, uit Zoetermeer, eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, college,
(gemachtigde: mr. R. Timmermans).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel: de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Halderberge, eigenaresse van [adres 1] te [plaats 1] , gemeente.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het afgewezen verzoek om vijf onroerende zaken in [plaats 1] en [plaats 2] [1] als gemeentelijk monument aan te wijzen.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 14 mei 2020 afgewezen. Het college heeft de bezwaren tegen het besluit van 14 mei 2020 gegrond verklaard en in plaats daarvan het besluit van 2 maart 2021 genomen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 2 maart 2021 gegrond verklaard [2] en dit besluit vernietigd. Vervolgens heeft het college op 19 juli 2022 een nieuw besluit (bestreden besluit) genomen, waarin de verzochte aanwijzing van de vijf onroerende zaken als gemeentelijk monument wederom is afgewezen. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college, bijgestaan door [naam 1] . Voor de gemeente zijn [naam 2] en [naam 3] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
2. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid heeft besloten om de door eiseres aangewezen onroerende zaken niet als gemeentelijk monument aan te wijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Eiseres heeft het ingestelde beroep beperkt tot de onroerende zaken aan de [adres 1] te [plaats 1] , de [adres 2] te [plaats 2] en de [adres 3] te [plaats 2] .
Het beroep
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft het college op 20 februari 2020 verzocht om het huis aan de [adres 4] te [plaats 1] , de kerk aan de [adres 5] te [plaats 1] , de voormalige kweekschool aan de [adres 1] te [plaats 1] , de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] en een voormalig schippersinternaat aan de [adres 3] te [plaats 2] als gemeentelijk monument aan te wijzen. Het college heeft dit verzoek bij besluit van 14 mei 2020 afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar gegrond verklaard en een nieuw besluit genomen. In het nieuwe besluit van 2 maart 2021 heeft het college de afwijzing van de verzochte aanwijzingen gehandhaafd. De rechtbank heeft dat besluit op 28 april 2022 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het college heeft vervolgens het bestreden besluit genomen, waarin het college de afwijzing van de verzochte aanwijzingen wederom in stand laat.
Heeft het college in redelijkheid besloten om de onroerende zaken aan de [adres 1] te [plaats 1] en de [adres 2] en [adres 3] te [plaats 2] niet als gemeentelijk monument aan te wijzen?
5. Eiseres voert aan dat het college de afwijzing van het verzoek voor de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats 1] enkel baseert op een taxatierapport uit 2019 en dat de onderbouwing van de afwijzing van het verzoek onvoldoende is. Het college dient onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot herbestemming en behoud van de onroerende zaak en daarin de monumentwaardige waarde mee te nemen. Voor de overige onroerende zaken geldt het college de monumentwaardige belangen onvoldoende heeft afgewogen ten opzichte van het economisch belang. De belangenafweging is vooral gericht op het economisch en financieel belang van de eigenaren.
5.1
Het college stelt zich op het standpunt dat de aanwijzing van een monument een bevoegdheid is en geen verplichting. De betreffende onroerende zaken staan op de lijst van jonge bouwkunst, maar het college waardeert dit niet als een doorslaggevend belang. De voormalige school aan de [adres 1] te [plaats 1] [3] is getaxeerd inclusief de mogelijkheid tot herbestemming. Uit het rapport volgt dat de aanwijzing van de onroerende zaak als gemeentelijk monument zorgt voor een aanzienlijke waardedaling. Een herbestemming tot woningen acht het college belangrijker dan het beschermen van eventuele monumentale waarden.
5.2
De rechtbank heeft in de eerdere beroepsprocedure het toen voorliggende besluit van 2 maart 2021 op basis van een motiveringsgebrek vernietigd. Het college heeft ter zitting erkend dat - ondanks het motiveringsgebrek in het besluit van 2 maart 2021 - het in deze procedure bestreden besluit nauwelijks verschilt van het eerdere, door de rechtbank vernietigde besluit. Het bestreden besluit kent dus nog steeds een motiveringsgebrek. Dat betekent dat het beroep wederom gegrond is en dat het bestreden besluit vanwege dat gebrek vernietigd zal worden.
5.3
Het college heeft daarop het bestreden besluit ter zitting (per pand) nader onderbouwd. De rechtbank zal daarom vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Hierbij overweegt de rechtbank dat het college beoordelingsruimte heeft bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak [4] . Het college heeft, bij een als monumentwaardig beoordeelde onroerende zaak, vervolgens beleidsruimte om de betreffende onroerende zaak al dan niet als gemeentelijk monument aan te wijzen. De bestuursrechter toetst of het college zich, na afweging van alle bij de aanwijzing tot monument betrokken belangen, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij in dit geval het belang van de monumentale waarde van de hiervoor omschreven onroerende zaken minder zwaar laat wegen dan de belangen die zich tegen deze aanwijzing verzetten.
5.3
Partijen zijn het erover eens dat de in deze procedure nog van belang zijnde onroerende zaken monumentwaardig zijn [5] . Uit de rechtspraak van de AbRS [6] volgt dat - als bij de aanwijzing te verrichten belangenafweging door de eigenaar van het monument concreet wordt gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en dit genoegzaam wordt gemotiveerd - deze aspecten reeds bij de aanwijzing van belang zijn. De bescherming als (gemeentelijk) monument hoeft niet zonder meer in de weg te staan aan vergaande ingrepen, maar daar is dan wel een omgevingsvergunning voor vereist. Verder geldt naar vaste rechtspraak [7] dat enkel een financieel belang onvoldoende is om van aanwijzing af te zien.
5.4
Alle onroerende zaken in deze procedure vallen onder de jonge bouwkunst [8] . Het college heeft in 2018 en 2019 Monumentenhuis Brabant een quickscan laten uitvoeren om de jonge bouwkunst in beeld te brengen. Naar aanleiding hiervan is de monumentale waarde van 17 onroerende zaken nader onderzocht en heeft overleg met de eigenaren plaatsgevonden. Het college heeft het project in 2020 beëindigd en besloten om voor de jonge bouwkunst (op dit moment) geen nieuwe gemeentelijke monumenten aan te wijzen. Er zijn volgens het college vergelijkbare onroerende zaken die al een voldoende representatief beeld geven. Het college verwijst naar het Sint Annaklooster en het voormalige jongensinternaat Saint Louis, beide te [plaats 1] . Het college heeft ter zitting nader toegelicht dat het andere plannen met de onroerende zaken heeft, namelijk woningbouw. Dat is ook een belangrijk speerpunt in het beleid van het college. Voor twee van de drie onroerende zaken in deze procedure is inmiddels ook een omgevingsvergunning verleend om de onroerende zaken te transformeren in appartementen en voor één van deze onroerende zaken staat de omgevingsvergunning al onherroepelijk vast. Het college heeft ter zitting, voor de onroerende zaak aan de [straatnaam] in [plaats 1] , toegelicht dat in de omliggende omgeving inmiddels woningen worden gebouwd en dat woningbouw op de locatie aan de [straatnaam] hierbij past. Als de rechtbank alle omstandigheden en belangen afweegt (inclusief de aanvullende toelichting ter zitting van het college), is de afwijzing van de verzochte monumentenstatus nu op een voldoende draagkrachtige motivering gebaseerd. Daarbij laat de rechtbank nog (mee)wegen dat eiseres haar stellingen niet nader heeft onderbouwd door bijvoorbeeld een contra-rapportage in te brengen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het college pas in beroep het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De afwijzing van het verzoek om de betreffende onroerende zaken als gemeentelijk monument aan te wijzen kan (uiteindelijk) de rechterlijke toetsing doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
6.1
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. Het college moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,00. Omdat de zaak een neutraal gewicht heeft, is op deze waarde de factor 1,0 toegepast. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,00 bedrag aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier op 11 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet (Gmw)
Artikel 149:
De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.
Erfgoedwet
Artikel 3.16, eerste en tweede lid:
1. De gemeenteraad kan een erfgoedverordening vaststellen.
2. De verordening ziet op het beheer en behoud van cultureel erfgoed gelegen binnen de desbetreffende gemeente, dat van bijzonder belang is voor die gemeente vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis.
Erfgoedverordening gemeente Halderberge (Erfgoedverordening)
Artikel 5, eerste lid:
1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als een gemeentelijk monument.

Voetnoten

1.Het verzoek ziet op de onroerende zaken aan de [adres 4] te [plaats 1] , de [adres 5] te [plaats 1] , de [adres 1] te [plaats 1] , de [adres 2] te [plaats 2] en de [adres 3] te [plaats 2] .
2.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 28 april 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2447.
3.Eigendom van de gemeente.
4.Bijvoorbeeld AbRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4062 en AbRS 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2387.
5.Zie voetnoot 2, rechtsoverweging 6.3.
6.Bijvoorbeeld AbRS 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVSL2018:2643.
7.AbRS 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1358.
8.Bouwperiode 1940-1970.