ECLI:NL:RBZWB:2022:2447

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1603
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten in Halderberge

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge. Eiseres had verzocht om vijf panden in de gemeente aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het college had in een primair besluit van 14 mei 2020 dit verzoek afgewezen. Na bezwaar van eiseres heeft het college in een bestreden besluit van 2 maart 2021 het bezwaar gegrond verklaard, maar besloot alsnog de panden niet aan te wijzen als gemeentelijk monument. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 maart 2022 is het beroep besproken. Eiseres stelde dat het college onzorgvuldig had gehandeld door geen advies te vragen aan de adviescommissie, zoals vereist door de Erfgoedverordening Halderberge. De rechtbank oordeelde dat het college alleen advies hoeft te vragen als er sprake is van een voornemen tot aanwijzing van een monument, wat in dit geval niet aan de orde was. De rechtbank concludeerde dat het college beoordelingsruimte heeft bij het besluit om panden al dan niet als monument aan te wijzen.

De rechtbank oordeelde echter dat het college onvoldoende had onderbouwd waarom de vier overige panden niet als monumentwaardig konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1603 VEROR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge ,verweerder.
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[naam derde-belanghebbende 1], te [plaatsnaam 2] (derde-belanghebbende 1) en
[naam derde-belanghebbende 2], te [plaatsnaam 3] (derde-belanghebbende 2).

Procesverloop

In het besluit van 14 mei 2020 (primair besluit) wijst het college de door eiseres voorgestelde panden en of objecten niet aan als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 2 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en een nieuw besluit genomen. Het college heeft besloten om de voorgestelde panden en of objecten niet aan te wijzen als gemeentelijk monument
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en mr. R. Timmermans en [naam vertegenwoordiger] als gemachtigden van het college. Derde-belanghebbenden zijn niet verschenen.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Op 20 februari 2020 heeft eiseres het college gevraagd om vijf panden in de gemeente Halderberge aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het gaat om de panden aan de [adres 1] 3 te [plaatsnaam 2] , de [adres 2] 3 te [plaatsnaam 2] en de [adres 3] 109 te [plaatsnaam 2] en de [adres 4] 67a te [plaatsnaam 4] en de [adres 5] 11a t/m 11c te [plaatsnaam 4] .
1.2.
Bij (primair) besluit van 14 mei 2020 wijst het college de voorgestelde panden niet aan als gemeentelijk monument.
1.3.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Er heeft op 16 september 2020 een hoorzitting ten overstaan van de vaste commissie van advies voor bezwaarschriften (hierna: de bezwaarschriftencommissie) plaatsgevonden. De bezwaarschriftencommissie heeft het college geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en in de plaats daarvan een nieuw besluit te nemen.
1.4.
In het (bestreden) besluit van 2 maart 2021 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, omdat er sprake was van een motiveringsgebrek. Het college heeft het primaire besluit van 14 mei 2020 herroepen en een nieuw besluit genomen. het college heeft besloten om de vijf voorgestelde panden niet aan te wijzen als gemeentelijk monument.
1.5.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of het college op de juiste gronden heeft besloten om de vijf voorgestelde panden in de gemeente Halderberge niet als gemeentelijk monument aan te wijzen.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld.
Wettelijk kader
4. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze instructie.
Had het college advies moeten vragen aan de adviescommissie?
5.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld. Het college heeft ten onrechte geen advies gevraagd van een adviescommissie, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Erfgoedverordening Halderberge (hierna: de Erfgoedverordening). Een advies van de adviescommissie was noodzakelijk om een zorgvuldig besluit op het verzoek te kunnen nemen.
5.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat het advies van de adviescommissie niet noodzakelijk is, omdat er geen sprake is van een voornemen tot het aanwijzen van een gemeentelijk monument. Daarnaast heeft de adviescommissie meegedacht over de lijst met mogelijke monumenten.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college, gelet op artikel 8, eerste lid, van de Erfgoedverordening, alleen een advies hoeft te vragen als er sprake is van een voornemen tot aanwijzing van een pand of object als gemeentelijk monument. Daar is in dit geval geen sprake van. Eiseres heeft weliswaar het verzoek gedaan om de vijf panden als gemeentelijk monument aan te wijzen, maar het college heeft hier geen voornemen toe gehad. Nu er geen sprake was van een voornemen, was het advies van de adviescommissie niet noodzakelijk. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De afwijzing van het verzoek tot aanwijzing
6.1.
Eiseres stelt zich ook op het standpunt dat het college alle vijf de panden over een kam zou hebben geschoren. Alle vijf de eigenaren zijn aangeschreven, maar slechts drie van de vijf hebben gereageerd. Het college is er ook bij de twee andere panden van uit gegaan dat ook deze eigenaren uit het oogpunt van economische en financiële belangen tegen de aanwijzing zijn. Dit is onzorgvuldig, omdat alle panden afzonderlijk van elkaar hadden moeten worden beoordeeld.
Daarnaast stelt eiseres dat financiële en economische redenen geen redenen zijn om af te zien van een monumentenstatus. Deze aspecten komen aan de orde bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de sloop of wijziging van monumenten. Daar komt ook nog bij dat in eerdere procedures duidelijk is geworden dat een monumentenstatus niet wil zeggen dat door deze status onderhouds- en verbouwingskosten duurder uitvallen. Het college heeft onvoldoende onderbouwd dat de waarde van de panden door een monumentenstatus zal verminderen.
6.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat de wet geen verplichting tot het aanwijzen van monumenten kent. Het college kan bepalen een object als gemeentelijk monument aan te wijzen, maar hoeft dit niet te doen. Bij de aanwijzing van een monument wordt gekeken naar het individuele belang van de eigenaar van het object en het algemeen belang van de bescherming van monumenten. Naar de mening van het college kan het belang van de eigenaar doorslaggevend zijn en een aanwijzing in de weg staan. Het ontbreken van voldoende draagvlak bij de eigenaren en financiële redenen zijn voor het college mede de redenen geweest om niet tot aanwijzing van de vijf panden als monument over te gaan.
Daarnaast stelt het college dat het aanwijzen van een pand als gemeentelijk monument voor de eigenaar een vermeerdering van regelgeving en lastendruk meebrengt. Een eigenaar van een monument is niet meer geheel vrij in het doen en laten met betrekking tot het als monument bestempeld onroerend goed.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) het college beoordelingsruimte heeft bij het beantwoorden van de vraag of een als monumentwaardig beoordeelde onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument moet worden aangewezen. [1] De rechter toetst niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat het college vier van de vijf panden die door eiseres zijn voorgesteld monumentwaardig acht. Alleen het pand aan de [adres 1] 3 te [plaatsnaam 2] acht het college niet monumentwaardig. Uit het bestreden besluit blijkt dat het college bij alle vijf de panden een belangenafweging heeft gemaakt, ook ten aanzien van de [adres 1] 3. Nu dit pand naar het oordeel van het college niet monumentwaardig is, had het college niet kunnen toekomen aan een belangenafweging.
Ten aanzien van de overige vier panden oordeelt de rechtbank als volgt. Gelet op rechtspraak van de ABRvS is de rechtbank van oordeel, dat als in het kader van de bij de aanwijzing te verrichten belangenafweging door de eigenaar van het monument concreet wordt gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en dit genoegzaam wordt gemotiveerd, deze aspecten al bij de aanwijzing van belang zijn. [2] Dit hoeft, anders dan eiseres heeft gesteld, niet pas bij de aanvraag om een omgevingsvergunning tot wijziging dan wel sloop van het aangewezen monument aan de orde te komen. Het ligt echter op de weg van het college om de belangen van de eigenaren na te gaan en aannemelijk te maken waarom het belang van de eigenaar prevaleert boven de met aanwijzing te dienen belangen van het behoud van het monument.
De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en onvoldoende heeft onderbouwd dat de overige vier panden door de monumentale status minder waard zullen worden. Uit het onderliggende dossier blijkt niet dat deze stelling van het college met stukken is onderbouwd, zodat niet gebleken is dat de economische waarde van het pand zal verminderen door de monumentale status. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het college ook onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aanwijzing van de panden als monumenten een vermeerdering van de regeldruk en hogere kosten zal meebrengen. De enkele stelling dat dit het geval is, is onvoldoende. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit onzorgvuldig is. Het beroep is gegrond.

Conclusie

7. Het besluit is onvoldoende daadkrachtig gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep van eiseres gegrond is.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
8. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Eiseres heeft niet om een vergoeding van de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand verzocht. Eiseres haar reis- en verblijfskosten stelt de rechtbank overeenkomstig haar opgave vast op € 33,60.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 33,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 28 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Erfgoedverordening Halderberge :
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Erfgoedverordening Halderberge (de Erfgoedverordening) kunnen burgemeester en wethouders besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarden aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Erfgoedverordening vragen burgemeester en wethouders over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 advies aan een gemeentelijke adviescommissie waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van monumentenzorg. Van de adviescommissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ABRvS 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1358 en ABRvS 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:54.
2.ABRvS 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2019:2643 en ABRvS 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:54.