ECLI:NL:RBZWB:2023:7197

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1457
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening en de verantwoordelijkheid van de aanvrager

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening beoordeeld. Eiser, die sinds 28 oktober 2014 een bijstandsuitkering ontving, had zijn uitkering moeten beëindigen na het ontvangen van een erfenis. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 9 december 2021 besloten om eiser bijstand te verlenen in de vorm van een geldlening, wat door eiser werd betwist. Eiser stelde dat hij niet had kunnen voorzien dat hij opnieuw een beroep op bijstand zou moeten doen, vooral door de negatieve impact van de coronapandemie op zijn beleggingen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij werd gekeken naar het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van eiser in het omgaan met zijn erfenis. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende rekening heeft gehouden met de risico's van beleggen en dat hij had moeten beseffen dat hij, door zijn uitgavenpatroon, weer een beroep op bijstand zou moeten doen. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten om de bijstandsuitkering als lening toe te kennen, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bijstandsaanvragers en de beoordelingsvrijheid van het college in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1457 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en
het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente], het college
( [gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening.
Het college heeft op de aanvraag om bijstand met het besluit van 9 december 2021 besloten. Aan eiser is bijstand in de vorm van een geldlening toegekend. Met het bestreden besluit van 17 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij deze toekenning gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en namens het college [gemachtigde] .

Feiten en omstandigheden

1. Eiser ontving een bijstandsuitkering vanaf 28 oktober 2014. Deze uitkering is beëindigd, omdat hij een erfenis heeft ontvangen.
Op 1 september 2021 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een bijstandsuitkering.
Met het besluit van 9 december 2021 is aan eiser meegedeeld dat hij over de periode van 1 oktober 2021 tot en met 9 juni 2022 een bijstandsuitkering krijgt in de vorm van een geldlening. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid omdat eiser zijn erfenis niet verantwoord heeft uitgegeven.

Beoordeling door de rechtbank

Wat beoordeelt de rechtbank?
3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de bijstandsuitkering heeft toegekend in de vorm van een geldlening. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Standpunt eiser
5. Eiser betwist dat hij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. Het was volgens eiser niet redelijkerwijs te voorzien dat hij door de beleggingen eerder een beroep op bijstand zou moeten doen. Het risico van beleggen komt voor zijn rekening, maar hij heeft niet bewust een groot risico genomen. Door de coronapandemie zijn de beleggingen zoveel in waarde gedaald. Deze pandemie en de gevolgen daarvan waren voor eiser niet te voorzien. Het college had ook voor een maatwerkoplossing kunnen kiezen omdat de bijstandsperiode in tijd beperkt is. Eiser is van mening dat het besluit onevenredig voor hem uitpakt.
Standpunt college
6. Het college heeft gesteld dat eiser 21,2 maanden langer bijstandsonafhankelijk had kunnen zijn als hij op een verantwoorde wijze had ingeteerd met het geld van de erfenis. Eiser had dan geen beroep op een bijstandsuitkering hoeven doen omdat hij op 10 juni 2022 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Op het moment dat eiser de beschikking over de erfenis kreeg, had hij kunnen weten dat hij op enig moment opnieuw op bijstand aangewezen zou zijn. Door toch verschillende niet noodzakelijke uitgaven te doen, heeft eiser bewust een risico genomen en daarmee onvoldoende besef van verantwoordelijkheid getoond. Door de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken is al voldoende rekening gehouden met de situatie van eiser.
Overwegingen rechtbank
7. Naar vaste rechtspraak kan er sprake zijn van een tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan indien een betrokkene in de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand de beschikking heeft of krijgt over in aanmerking te nemen vermogen en vervolgens op dat vermogen, tezamen met eventueel beschikbaar inkomen, te snel inteert, terwijl redelijkerwijs voorzienbaar is dat daardoor vervroegd een beroep op bijstand moet worden gedaan. [1]
8. Het uitgangspunt bij het toekennen van bijstand is dat dit ‘om niet’ gebeurt. Als sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, kan het college beslissen om de bijstand als lening toe te kennen. Aan het college komt een zekere beoordelingsvrijheid toe als het gaat om de periode waarover de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt. [2]
9. Niet in geschil is dat eiser een erfenis heeft ontvangen die (veel) groter is dan het vrij te laten vermogen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser op een verantwoorde wijze heeft ingeteerd op zijn vermogen en of het voor hem voorzienbaar was dat hij daardoor een beroep zou moeten doen op bijstand
10. De rechtbank overweegt dat het algemeen bekend is dat beleggingen risico’s met zich meebrengen. Door in 2019 en 2020 (nagenoeg) de hele erfenis te beleggen heeft eiser het risico genomen dat er uiteindelijk niets of heel weinig van zijn erfenis over zou blijven. Dit risico heeft zich ook daadwerkelijk voorgedaan. Wat de redenen van de waardeverminderingen zijn, is daarbij niet van belang. Overigens zijn de beleggingen, anders dan door eiser is gesteld, niet uitsluitend door de corona-epidemie minder waard geworden. Ook in 2019 heeft eiser immers (grote) verliezen geleden met zijn beleggingen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat beleggen een vorm van ondernemen is. Los van het feit dat eiser niet in het kader van een onderneming heeft belegd, zijn de risico’s verbonden aan het (verantwoord) voeren van een onderneming niet te vergelijken met het risico van beleggingen. Anders dan eiser ter zitting lijkt te stellen, is zijn situatie ook niet vergelijkbaar met die van een ondernemer waarbij de bedrijfsvoering slecht gaat.
11. Eiser had zich moeten realiseren dat, als hij de erfenis zou verspelen, hij weer een beroep op de bijstand zou moeten doen. Eiser had immers maar marginale inkomsten en zonder vermogen zou hij niet in de kosten van zijn bestaan kunnen voorzien. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat eiser een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft gehad.
12. Het college heeft de omvang van de erfenis na aftrek van kosten en het vrij te laten vermogen vastgesteld op € 64.645,80. De hoogte van dit bedrag is niet in geschil. Vervolgens heeft het college een interingsnorm van anderhalf maal de toepasselijke bijstandsnorm gehanteerd. Naar vaste rechtspraak is deze interingsnorm in beginsel aanvaardbaar. [3] Er bestaat geen aanleiding om in het geval van eiser van dit uitgangspunt af te wijken. Bij een verantwoord uitgavenpatroon zou eiser met dit bedrag gedurende 21 maanden geen beroep hebben hoeven doen op een bijstandsuitkering. Eiser heeft deze berekening niet betwist.
13. Eiser heeft op 10 juni 2022 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De periode waarover hij een beroep heeft moeten doen op een bijstandsuitkering beslaat dus ongeveer 8 maanden. Als hij op een andere manier met de erfenis was omgegaan, had hij in het geheel geen beroep op een bijstandsuitkering hoeven te doen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college bevoegd was de uitkering in de vorm van een geldlening toe te kennen.
14. Met de omstandigheden van eiser heeft het college al rekening gehouden door geen maatregel op te leggen, maar te kiezen voor het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening. De omstandigheid dat eiser nu ook tijdens het ontvangen van een AOW-uitkering de leenbijstand moet terugbetalen maakt niet dat college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Bij de terugbetaling wordt immers rekening gehouden met de beslagruimte. Ter zitting is verder gebleken dat eiser per maand een bedrag van 55,-- terug betaalt en dat hij daardoor niet de problemen komt. Van onevenredige gevolgen als door eiser gesteld, is de rechtbank dan ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 10 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 34, eerste lid
Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
Artikel 48, tweede lid, onder b
Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2017
Artikel 31, leden 7 en 9
7. Bij versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, kan voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn een verlaging worden opgelegd van 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Deze bepaling geldt alleen voor de PW.
9. Als toepassing van het zevende lid leidt tot onbillijkheden, dan wordt toepassing geven aan het bepaalde in artikel 48, tweede lid, onderdeel b, PW en wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een geldlening voor de duur van het eerder, dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn.

Voetnoten

2.ECLI:NL:CRVB: 2023:1076