Beoordeling door de rechtbank
Wat beoordeelt de rechtbank?
3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de bijstandsuitkering heeft toegekend in de vorm van een geldlening. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
5. Eiser betwist dat hij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. Het was volgens eiser niet redelijkerwijs te voorzien dat hij door de beleggingen eerder een beroep op bijstand zou moeten doen. Het risico van beleggen komt voor zijn rekening, maar hij heeft niet bewust een groot risico genomen. Door de coronapandemie zijn de beleggingen zoveel in waarde gedaald. Deze pandemie en de gevolgen daarvan waren voor eiser niet te voorzien. Het college had ook voor een maatwerkoplossing kunnen kiezen omdat de bijstandsperiode in tijd beperkt is. Eiser is van mening dat het besluit onevenredig voor hem uitpakt.
6. Het college heeft gesteld dat eiser 21,2 maanden langer bijstandsonafhankelijk had kunnen zijn als hij op een verantwoorde wijze had ingeteerd met het geld van de erfenis. Eiser had dan geen beroep op een bijstandsuitkering hoeven doen omdat hij op 10 juni 2022 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Op het moment dat eiser de beschikking over de erfenis kreeg, had hij kunnen weten dat hij op enig moment opnieuw op bijstand aangewezen zou zijn. Door toch verschillende niet noodzakelijke uitgaven te doen, heeft eiser bewust een risico genomen en daarmee onvoldoende besef van verantwoordelijkheid getoond. Door de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken is al voldoende rekening gehouden met de situatie van eiser.
7. Naar vaste rechtspraak kan er sprake zijn van een tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan indien een betrokkene in de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand de beschikking heeft of krijgt over in aanmerking te nemen vermogen en vervolgens op dat vermogen, tezamen met eventueel beschikbaar inkomen, te snel inteert, terwijl redelijkerwijs voorzienbaar is dat daardoor vervroegd een beroep op bijstand moet worden gedaan.
8. Het uitgangspunt bij het toekennen van bijstand is dat dit ‘om niet’ gebeurt. Als sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, kan het college beslissen om de bijstand als lening toe te kennen. Aan het college komt een zekere beoordelingsvrijheid toe als het gaat om de periode waarover de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt.
9. Niet in geschil is dat eiser een erfenis heeft ontvangen die (veel) groter is dan het vrij te laten vermogen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser op een verantwoorde wijze heeft ingeteerd op zijn vermogen en of het voor hem voorzienbaar was dat hij daardoor een beroep zou moeten doen op bijstand
10. De rechtbank overweegt dat het algemeen bekend is dat beleggingen risico’s met zich meebrengen. Door in 2019 en 2020 (nagenoeg) de hele erfenis te beleggen heeft eiser het risico genomen dat er uiteindelijk niets of heel weinig van zijn erfenis over zou blijven. Dit risico heeft zich ook daadwerkelijk voorgedaan. Wat de redenen van de waardeverminderingen zijn, is daarbij niet van belang. Overigens zijn de beleggingen, anders dan door eiser is gesteld, niet uitsluitend door de corona-epidemie minder waard geworden. Ook in 2019 heeft eiser immers (grote) verliezen geleden met zijn beleggingen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat beleggen een vorm van ondernemen is. Los van het feit dat eiser niet in het kader van een onderneming heeft belegd, zijn de risico’s verbonden aan het (verantwoord) voeren van een onderneming niet te vergelijken met het risico van beleggingen. Anders dan eiser ter zitting lijkt te stellen, is zijn situatie ook niet vergelijkbaar met die van een ondernemer waarbij de bedrijfsvoering slecht gaat.
11. Eiser had zich moeten realiseren dat, als hij de erfenis zou verspelen, hij weer een beroep op de bijstand zou moeten doen. Eiser had immers maar marginale inkomsten en zonder vermogen zou hij niet in de kosten van zijn bestaan kunnen voorzien. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat eiser een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft gehad.
12. Het college heeft de omvang van de erfenis na aftrek van kosten en het vrij te laten vermogen vastgesteld op € 64.645,80. De hoogte van dit bedrag is niet in geschil. Vervolgens heeft het college een interingsnorm van anderhalf maal de toepasselijke bijstandsnorm gehanteerd. Naar vaste rechtspraak is deze interingsnorm in beginsel aanvaardbaar.Er bestaat geen aanleiding om in het geval van eiser van dit uitgangspunt af te wijken. Bij een verantwoord uitgavenpatroon zou eiser met dit bedrag gedurende 21 maanden geen beroep hebben hoeven doen op een bijstandsuitkering. Eiser heeft deze berekening niet betwist.
13. Eiser heeft op 10 juni 2022 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De periode waarover hij een beroep heeft moeten doen op een bijstandsuitkering beslaat dus ongeveer 8 maanden. Als hij op een andere manier met de erfenis was omgegaan, had hij in het geheel geen beroep op een bijstandsuitkering hoeven te doen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college bevoegd was de uitkering in de vorm van een geldlening toe te kennen.
14. Met de omstandigheden van eiser heeft het college al rekening gehouden door geen maatregel op te leggen, maar te kiezen voor het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening. De omstandigheid dat eiser nu ook tijdens het ontvangen van een AOW-uitkering de leenbijstand moet terugbetalen maakt niet dat college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Bij de terugbetaling wordt immers rekening gehouden met de beslagruimte. Ter zitting is verder gebleken dat eiser per maand een bedrag van 55,-- terug betaalt en dat hij daardoor niet de problemen komt. Van onevenredige gevolgen als door eiser gesteld, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Conclusie en gevolgen
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten.