ECLI:NL:RBZWB:2023:7185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1659
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake de afwijzing van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. Eiser had eerder een voorschot van € 658,78 ontvangen, maar het college van burgemeester en wethouders heeft zijn aanvraag afgewezen en het voorschot teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en is in beroep gegaan bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie, wat essentieel is voor het vaststellen van zijn recht op bijstand. Eiser heeft verklaard dak- en/of thuisloos te zijn, maar het college heeft naar aanleiding van administratief onderzoek en controles geconcludeerd dat de aanvraag niet kon worden goedgekeurd. Eiser heeft tijdens de zitting niet kunnen aantonen dat hij recht had op bijstand, ondanks het overleggen van verklaringen van zijn familie en bankafschriften.

De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan om zijn leefsituatie duidelijk te maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 10 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1659 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente](college)
,verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep in het kader van zijn aanspraken op grond van de Participatiewet.
Met een besluit van 22 oktober 2021 heeft het college aan eiser een voorschot op de door hem aangevraagde bijstandsuitkering toegekend van € 658,78 in de vorm van een lening.
Met een besluit van 15 november 2021 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen en het ontvangen voorschot van € 658,78 van hem teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Eiser is op 14 januari 2022 in het bijzijn van zijn gemachtigde door het college – in verband met de coronamaatregelen telefonisch – gehoord over zijn bezwaar. Vervolgens heeft het college met een besluit van 10 februari 2022 (bestreden besluit) eisers bezwaar ongegrond verklaard. Dit betekent dat het college het primaire besluit heeft gehandhaafd. Eiser is het hier niet mee eens en heeft daarom bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 29 augustus 2023. Hierbij was aanwezig: de gemachtigde van eiser. Eiser is niet verschenen. Ook het college is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen van de rechtbank

2.
Feiten waar de rechtbank van uitgaat
Eiser heeft een bijstandsuitkering aangevraagd bij het college. Omdat eiser heeft aangegeven dak- en/of thuisloos te zijn, heeft het college de hiervoor geldende werkwijze toegepast door een onderzoek op te starten. In dit kader heeft het college onder andere administratief onderzoek gedaan, controles verricht en een gesprek met eiser gevoerd. De resultaten van dit onderzoek hebben geleid tot het bestreden besluit.
3.
Grondslag bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de aanvraag van eiser is afgewezen en het aan hem verstrekte voorschot is teruggevorderd, omdat zijn leefsituatie onvoldoende duidelijk is geworden. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat hij recht heeft op een bijstandsuitkering en dat het college voldoende wist over waar hij in de te beoordelen periode heeft geleefd en geslapen, zodat zijn hoofdverblijf kan worden vastgesteld. Dat er niet werd opengedaan of eiser niet werd aangetroffen, betekent niet dat eiser niet op de opgegeven adressen heeft geslapen. Dat eiser bij familie in [plaats] verbleef, blijkt uit de overgelegde verklaringen en uit zijn pintransacties. Het college kan niet aantonen dat eiser niet op een van de opgegeven adressen verbleef. Hij heeft de inlichtingenplicht niet geschonden. Het bestreden besluit is volgens eiser in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser verzoekt om bij gegrondverklaring van zijn beroep om toekenning van een vergoeding van wettelijke rente over de periode waarin hij ten onrechte geen bijstand heeft ontvangen.
5.
Wet- en regelgeving
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
De rechtbank stelt vast dat partijen verdeeld zijn over de vraag of het college op goede gronden eisers aanvraag om een bijstandsuitkering heeft afgewezen en het aan hem verstrekte voorschot heeft teruggevorderd. De te beoordelen periode in dit geschil loopt van 9 september 2021 (datum aanvraag) tot en met
15 november 2021 (datum primair besluit).
6.2.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandsbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Voor de vaststelling van het recht op bijstand is het van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat over de woon- en leefsituatie van een belanghebbende. In geval het gaat om een aanvraag om bijstand ligt het op de weg van de aanvrager om hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Als een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar zijn hoofdverblijf. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [1]
6.3.
De rechtbank overweegt dat, omdat de bewijslast van bijstandbehoevendheid bij eiser lag, het op zijn weg lag om voldoende duidelijkheid over zijn woon- en leefsituatie te verschaffen aan het college, zodat het college zijn recht op een bijstandsuitkering kon vaststellen. Eiser heeft die duidelijkheid niet verschaft. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe hij tot deze conclusie is gekomen.
6.4.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn recht op een bijstandsuitkering kon worden vastgesteld, omdat – kort gezegd – het college voldoende wist over zijn woon- en leefsituatie. Hij heeft ten bewijze hiervan verklaringen van zijn moeder en zoon en enkele bankafschriften overgelegd.
Met betrekking tot de verklaringen van eisers moeder en zoon overweegt de rechtbank dat deze achteraf opgesteld, niet gedetailleerd en niet objectief verifieerbaar zijn. Alleen al daarom kan hieraan niet de waarde worden gehecht die eiser eraan gehecht wenst te zien. Voor eisers eigen verklaringen geldt dat deze niet overeenkomen met de onderzoeksresultaten van het college zoals die volgen uit het dossier. Eiser werd namelijk door de controleurs van het college niet aangetroffen op de door hem op de “zeven dagen formulieren” opgegeven combinaties van data en adressen op de tijden die hij had genoemd in het formulier ‘Inlichtingen en opgave verblijflocatie(s) dak- en thuisloze’ en zijn e-mail van 1 oktober 2021. Het lag in beginsel op eisers weg om een eventuele wijziging tijdig door te geven aan het college, om zo zijn leefsituatie controleerbaar te maken. Ter zitting heeft eisers gemachtigde aangegeven dat eiser mogelijk de zeven dagen formulieren fout heeft ingevuld in de ogen van het college doordat het formulier voor de locatie alleen vraagt ‘waar gegeten’. In dit kader overweegt de rechtbank dat het bij eventueel bij eiser ontstane verwarring over het formulier op zijn weg had gelegen om hierover eerder gronden aan te voeren dan ter zitting in beroep. Bovendien kon er bij eiser na het gesprek van 11 november 2021 hoe dan ook geen onduidelijkheid meer zijn geweest over wat het college middels de formulieren van hem verwachtte. Tijdens dat gesprek heeft het college eiser namelijk precies uitgelegd wat hem werd tegengeworpen naar aanleiding van de onderzoeksresultaten en waarom. Ook heeft eiser tijdens dat gesprek aangegeven dat hij nóg op een ander adres verbleef in de te beoordelen periode, maar dat hij om hem moverende redenen niet wilde zeggen bij wie en op welk adres dit was. Eiser heeft al met al onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn leefsituatie in die periode om zijn recht op een bijstandsuitkering vast te kunnen stellen.
De door eiser overgelegde bankafschriften met daarop pintransacties in [plaats] Centrum in de te beoordelen periode maken dit niet anders.
De onduidelijkheid over eisers leefsituatie dient voor zijn rekening en risico te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook op goede gronden eisers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen vanwege onduidelijkheid van eisers leefsituatie in de te beoordelen periode.
6.5.
Tegen de terugvordering van het voorschot heeft eiser geen zelfstandige gronden gericht. De rechtbank gaat hier dan ook niet nader op in.

Conclusie en gevolgen

7. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat eisers beroepsgronden niet slagen. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. Ook is er geen reden voor een veroordeling van het college tot vergoeding van schade in de zin van wettelijke rente. Het verzoek hiertoe wijst de rechtbank af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 10 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17 van de Participatiewet:
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de Participatiewet:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:587.