In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 12 oktober 2023, wordt het compromis tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar bekrachtigd. De zaak betreft een waarde-beschikking voor de woning van de belanghebbende, vastgesteld op € 441.000 per 1 januari 2020, en de daaruit voortvloeiende aanslag onroerendezaakbelastingen. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep instelde. Tijdens de procedure werd een compromis bereikt over de waarde van de woning, die nu op € 430.000 wordt vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden, maar wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de afhandeling van het bezwaar en beroep niet is overschreden, waardoor er geen aanleiding is voor schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.