ECLI:NL:RBZWB:2023:7155

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
BRE 22/3263 tot en met 22/3265
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboete in het kader van de handelaarsregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 29 september 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende drie naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd, elk ter hoogte van € 432, over de tijdvakken van 28 december 2020 tot en met 29 december 2021. Daarnaast was er een verzuimboete van € 432 opgelegd bij de eerste naheffingsaanslag. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 18 augustus 2023, waarbij belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende niet had voldaan aan de voorwaarden van de handelaarsregeling, die vereist dat motorrijtuigen voorzien zijn van handelaarskentekenplaten bij gebruik op de openbare weg. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd, maar vermindert deze tot 50% van het nageheven bedrag, in overeenstemming met het standpunt van de inspecteur. De rechtbank stelt vast dat de verzuimboete moet worden verminderd tot € 216, en dat de beroepen in de zaken BRE 22/3264 en BRE 22/3265 ongegrond zijn. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden, evenals de proceskosten van € 31,20.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3263 tot en met 22/3265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 3 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd:
  • een naheffingsaanslag MRB van € 432 over het tijdvak 28 december 2020 tot en met 27 december 2021 (zaak BRE 22/3263);
  • een naheffingsaanslag MRB van € 432 over het tijdvak 29 december 2020 tot en met 28 december 2021 (zaak BRE 22/3264);
  • een naheffingsaanslag MRB van € 432 over het tijdvak 30 december 2020 tot en met 29 december 2021 (zaak BRE 22/3265).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de eerstgenoemde naheffingsaanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete van € 432 (de verzuimboete) opgelegd. Bij de andere naheffingsaanslagen is geen verzuimboete opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen en de verzuimboete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd en niet te hoog zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De inspecteur heeft in de beroepsfase het standpunt ingenomen dat de verzuimboete met 50% moet worden verminderd.
3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en niet te hoog zijn vastgesteld. De verzuimboete is naar het oordeel van de rechtbank eveneens terecht aan belanghebbende opgelegd, maar deze moet overeenkomstig het standpunt van de inspecteur worden verminderd tot 50%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een autobedrijf. Op drie controledata (27, 28 en 29 december 2021) is geconstateerd dat met steeds dezelfde auto die stond geregistreerd in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende, gebruik is gemaakt van de openbare weg, terwijl deze auto niet was voorzien van handelaarskentekenplaten. Naar aanleiding van deze constateringen zijn de naheffingsaanslagen en de verzuimboete aan belanghebbende opgelegd.

Motivering

Met betrekking tot de naheffingsaanslagen
5. Voor motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad kan onder voorwaarden de zogenaamde handelaarsregeling worden toegepast. De MRB wordt dan niet per motorrijtuig afzonderlijk geheven, maar ter zake van het voor die motorrijtuigen opgegeven handelaarskenteken. [1] De MRB voor een handelaarskenteken wordt geheven van degene op wiens naam dat kenteken is gesteld. [2] Per handelaarskenteken geldt een vast tarief dat niet afhankelijk is van de soort motorrijtuigen die bij het bedrijf in voorraad zijn. [3] Tot de voorwaarden behoort onder meer dat de betreffende motorrijtuigen moeten zijn voorzien van handelaarskentekenplaten indien gebruik wordt gemaakt van de openbare weg. [4] Indien niet is voldaan aan de voorwaarden, kan de MRB worden nageheven. [5] De na te heffen MRB wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarop wordt geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden. [6]
5.1.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, indien op meerdere dagen is geconstateerd dat niet aan de voorwaarden voor de handelaarsregeling is voldaan, de inspecteur voor elk van die dagen een naheffingsaanslag over een tijdsduur van twaalf maanden mag opleggen. [7]
5.2.
Niet in geschil is dat op de controledata gebruik is gemaakt van de openbare weg met de auto die stond geregistreerd in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende, terwijl deze auto niet was voorzien van handelaarskentekenplaten. Gelet op de hiervoor vermelde wettelijke regeling en het oordeel van de Hoge Raad zijn de naheffingsaanslagen dan als uitgangspunt terecht aan belanghebbende opgelegd en over de juiste tijdvakken berekend.
5.3.
Belanghebbende stelt dat hij de auto op 17 december 2021 heeft verkocht. Hij heeft de koper wel een machtiging voor de tenaamstelling van de auto laten ondertekenen, maar hij is vervolgens vergeten om de tenaamstelling daadwerkelijk te regelen. Nadat hij op de hoogte kwam van de naheffingsaanslagen en de verzuimboete, heeft hij de tenaamstelling alsnog meteen geregeld. Hij vindt de hoogte van de naheffingsaanslagen (en de verzuimboete) onredelijk, aangezien hij slechts onbewust een vergissing heeft gemaakt en omdat de naheffingsaanslagen driemaal over vrijwel dezelfde periode van een jaar zijn opgelegd.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan datgene wat belanghebbende heeft aangevoerd hem niet baten. Zolang belanghebbende de auto niet op naam van de koper had gesteld, stond die auto op naam van belanghebbende en behoorde deze formeel nog tot zijn bedrijfsvoorraad. Belanghebbende heeft dat ook niet bestreden. De voorwaarden van de handelaarsregeling bleven daarom gelden.
5.5.
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de handelaarsregeling een zeer begunstigende regeling is, dat het dan ook belangrijk is dat strikt aan de voorwaarden wordt voldaan en dat de Belastingdienst daarom bij overtreding van de voorwaarden altijd een naheffingsaanslag oplegt voor elke dag waarop een overtreding wordt geconstateerd. Gelet op de hiervoor vermelde wettelijke regeling en het oordeel van de Hoge Raad mag de inspecteur dat ook doen. De wetgever heeft bepaald dat de naheffingsaanslagen bij overtreding van de voorwaarden van de handelaarsregeling altijd moeten worden berekend over een periode van twaalf maanden. De wetgever heeft voor deze berekeningsmethode geen uitzonderingen opgenomen (voor bijvoorbeeld een situatie waarbij slechts sprake is van een enkele vergissing of voor de situatie waarbij meerdere keren over eenzelfde tijdvak wordt geheven). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever hier bewust voor heeft gekozen om misbruik van de handelaarsregeling tegen te gaan. [8] Het staat de rechtbank niet vrij om formele wetgeving te toetsen op redelijkheid. [9] De naheffingsaanslagen zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht aan belanghebbende opgelegd, berekend over de juiste periode en dus niet te hoog vastgesteld.
Met betrekking tot de verzuimboete
5.6.
Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de handelaarsregeling, kan gelijktijdig met de naheffingsaanslag MRB een verzuimboete worden opgelegd. [10] Op grond van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (het BBBB), geldend tot 1 juli 2023, bedroeg de verzuimboete als uitgangspunt 100 procent van het nageheven bedrag aan MRB. [11] Per 1 juli 2023 is het BBBB gewijzigd, waardoor de verzuimboete als uitgangspunt 50 procent van het nageheven bedrag aan MRB bedraagt. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld moet oplegging van een boete achterwege blijven.
5.7.
De rechtbank stelt vast dat de verzuimboete overeenkomstig de regelgeving is opgelegd, zij het dat (gelet op het standpunt van de inspecteur in verband met de wijziging van het BBBB per 1 juli 2023) de verzuimboete nog moet worden verminderd tot 50 procent van de nageheven MRB, dus tot € 216. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende had zorgvuldiger moeten zijn, zodat de verkochte auto ook werd overgeschreven en hij kon beschikken over een vrijwaringsbewijs. De rechtbank ziet in de door belanghebbende genoemde omstandigheden (zie 5.3) geen aanleiding om de verzuimboete nog verder te verminderen dan tot € 216. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de inspecteur al rekening heeft gehouden met feit dat de naheffingsaanslagen het gevolg zijn van eenzelfde fout van belanghebbende door enkel bij de eerste naheffingsaanslag een verzuimboete op te leggen en niet bij alle naheffingsaanslagen. De rechtbank acht de resterende verzuimboete van € 216 passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep in zaak BRE 22/3263 is gegrond, omdat in die zaak de verzuimboete wordt verminderd. De beroepen in de zaken BRE 22/3264 en 22/3265 zijn ongegrond. Dit betekent dat de drie naheffingsaanslagen van elk € 432 in stand blijven en dat de verzuimboete wordt verminderd tot € 216.
6.1.
Omdat het beroep in zaak BRE 22/3263 gegrond is moet de inspecteur het griffierecht (€ 50) aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank stelt de te vergoeden proceskosten vast op € 31,20, zijnde de reiskosten voor het bijwonen van de zitting op basis van openbaar vervoer 2e klas van [plaats] naar Breda en andersom. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.

Beslissing

Zaak BRE 22/3263
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de boetebeschikking;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking;
- vermindert de boetebeschikking tot € 216;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 31,20 aan proceskosten aan belanghebbende.
Zaken BRE 22/3264 en BRE 22/3265
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 29 september 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [12]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB), in samenhang met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
2.Artikel 62 van de Wet MRB.
3.Artikel 67 van de Wet MRB.
4.Artikel 44 van het Kentekenreglement.
5.Artikel 69, eerste lid, van de Wet MRB.
6.Artikel 69, tweede lid, van de Wet MRB.
7.Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3614.
8.Kamerstukken II 1990/91, 22 238, nr. 3, blz. 44 en Kamerstukken II 1990/91, 22 238, nr. 5, blz. 46.
9.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.
10.Artikel 70 van de Wet MRB in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
11.Paragraaf 34 van het BBBB.
12.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.