ECLI:NL:RBZWB:2023:71
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van WOZ-waarden van onroerende zaken door de rechtbank
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 5 januari 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarden van verschillende onroerende zaken vastgesteld op 1 januari 2018, wat leidde tot aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019. Belanghebbende, eigenaar van de objecten, had bezwaar gemaakt tegen deze waarderingen, maar de heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren ongegrond.
De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep en oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend, ondanks dat het bij een onbevoegd bestuursorgaan was ingediend. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar de waarde van de woningen moet onderbouwen en dat belanghebbende moet aantonen dat de vastgestelde waarden te hoog zijn. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de waarde van de objecten op basis van verkoopcijfers en vergelijkingsmethoden heeft vastgesteld, en dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om de waarderingen te betwisten.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep met betrekking tot één van de objecten gegrond, waardoor de WOZ-waarde van dat object wordt vastgesteld op € 180.000. De overige beroepen worden ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.