ECLI:NL:RBZWB:2023:7075

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
BRE 21/838, 22/587 en 23/620
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen forensenbelasting en hoofdverblijf van belanghebbende

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats 1]. De heffingsambtenaar had drie aanslagen forensenbelasting opgelegd voor de jaren 2020 tot en met 2022, welke door de belanghebbende als onterecht werden betwist. De rechtbank heeft de beroepen op 2 augustus 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bezwaren van de belanghebbende ongegrond heeft verklaard en de aanslagen heeft gehandhaafd.

De rechtbank beoordeelt of de aanslagen terecht zijn opgelegd, waarbij zij de beroepsgronden van de belanghebbende in overweging neemt. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende in de jaren 2020, 2021 en 2022 belastingplichtig was voor de forensenbelasting, omdat hij niet kon aantonen dat zijn hoofdverblijf in de gemeente [plaats 1] was. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar alleen bevoegd was om aanslagen op te leggen als beide echtgenoten hun hoofdverblijf elders hadden. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zijn hoofdverblijf in [plaats 1] was, ondanks zijn inschrijving in de Basisregistratie Personen.

De rechtbank oordeelt dat de combinatie van het uitgavenpatroon van de belanghebbende en zijn lage gas-, elektriciteit- en waterverbruik niet voldoende bewijs levert voor zijn claim. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020, 2021 en 2022 in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/838, 22/587 en 23/620

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats 1] , de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 25 januari 2021, 20 december 2021 en 13 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende drie aanslagen forensenbelasting opgelegd voor de jaren 2020 tot en met 2022 (de aanslagen).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [naam] .
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen terecht zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende in de jaren 2020, 2021 en 2022 belastingplichtig voor de forensenbelasting. De aanslagen zijn daarom terecht opgelegd. Na een opsomming van de feiten legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is eigenaar van een woning gelegen aan [adres 1] in [plaats 1] (de woning).
3.1.
De heffingsambtenaar heeft voor de woning aanslagen forensenbelasting opgelegd voor de jaren 2020 tot en met 2022.
3.2.
Belanghebbende is tevens eigenaar van een woning gelegen aan [adres 2] in [plaats 2] .
3.3.
Belanghebbende is gehuwd met [de echtgenote] .
3.4.
De echtgenote staat in de jaren 2020 tot en met 2022 in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven op het adres in [plaats 2] . Zij had daar haar hoofdverblijf. Belanghebbende staat in de betreffende jaren in de BRP ingeschreven op het adres van de woning.

Overwegingen

4. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.1.
Uit de Verordeningen op de heffing en de invordering van een forensenbelasting [plaats 1] 2020 en de gelijkluidende Verordeningen voor de jaren 2021 en 2022 (hierna: Verordening) blijkt dat binnen de gemeente [plaats 1] forensenbelasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar, voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende in 2020, 2021 en 2022 meer dan 90 dagen per kalenderjaar vrijelijk over de gemeubileerde woning kon beschikken.
4.3.
Belanghebbende voert aan dat hij niet belastingplichtig is voor de forensenbelasting, omdat hij in voornoemde jaren zijn hoofdverblijf had in [plaats 1] . Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar door hem ingebrachte stukken.
4.4.
Vast staat dat belanghebbende in de betreffende jaren stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) in [plaats 1] ingeschreven en dat zijn echtgenote in die jaren haar hoofdverblijf in [plaats 2] had.
4.5.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar alleen bevoegd was om een aanslag forensenbelasting over 2020, 2021 en 2022 op te leggen, wanneer beide echtgenoten hun hoofdverblijf elders dan in de gemeente [plaats 1] hadden. Of iemand in een gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. De omstandigheden en feiten moeten uitwijzen met welke gemeente belanghebbende de sterkste band had om aan te merken als hoofdverblijf. Uit jurisprudentie [1] blijkt dat ten aanzien van het begrip ‘hoofdverblijf’ een afwijkende bewijslastverdeling geldt. In beginsel rust op de heffingsambtenaar de last om aannemelijk te maken dat voldaan wordt aan de voorwaarden van het belastbare feit door aannemelijk te maken dat de woning in de gemeente [plaats 1] niet het hoofdverblijf was van belanghebbende. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt echter met zich mee dat een afwijkende verdeling van die bewijslast geldt, omdat het gaat over het aandragen van feiten en omstandigheden die moeten dienen ter beantwoording van de vraag waar het middelpunt van iemands leven zich bevindt. De heffingsambtenaar zou anders immers een negatief bewijs moeten leveren, hetgeen, naar algemeen wordt aangenomen, zo goed als onmogelijk is. In de jurisprudentie wordt dan ook aangenomen dat in het onderhavige geval belanghebbende de meest aangewezen partij is om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf in de jaren 2020, 2021 en 2022 in de gemeente [plaats 1] had. Dat dient belanghebbende door middel van objectieve en verifieerbare bewijsmiddelen te doen.
4.6.
De enkele inschrijving in de BRP is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat het hoofdverblijf van belanghebbende zich in [plaats 1] bevindt. Uit de andere door belanghebbende aangedragen omstandigheden, waaronder de inschrijving bij de huisarts, de overgelegde bonnetjes en bankafschriften met pintransacties en de afrekeningen van zijn gas-, elektriciteit- en waterverbruik kan de rechtbank evenmin afleiden dat het middelpunt van het leven van belanghebbende in [plaats 1] was gelegen. Uit de door belanghebbende overgelegde bonnetjes en bankafschriften is gebleken dat de uitgaven zich steeds concentreren rondom enkele dagen.
4.7.
Daarnaast neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat belanghebbende een zeer laag gas- en elektriciteit- en waterverbruik had in de jaren 2020, 2021 en 2022. Weliswaar heeft belanghebbende een verklaring voor zijn lage verbruik gegeven, maar die verklaring acht de rechtbank onvoldoende. De algemene verbruikscijfers van voorzieningen die in de woning aanwezig zijn en met name belanghebbendes eigen verklaring van de frequentie van het gebruik van die voorzieningen waarop de berekeningen van belanghebbende zijn gestoeld, zijn geen objectieve en verifieerbare bewijsmiddelen. De heffingsambtenaar heeft daarnaast overtuigend aangetoond dat de berekeningen niet passen bij algemeen geaccepteerde Nibud-normen, rekening houdend met de omstandigheden van het geval en met name niet stroken met het werkelijke gas, elektriciteit- en waterverbruik.
4.8.
Gelet op voorgaande overwegingen volgt de rechtbank daarom het standpunt van de heffingsambtenaar dat de combinatie van het rond enkele dagen gecentreerde uitgavenpatroon en het zeer lage gas-, elektriciteit- en waterverbruik maakt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woning zijn hoofdverblijf was. Dit betekent dat belanghebbende voor de jaren 2020, 2021 en 2022 terecht als belastingplichtige voor de forensenbelasting is aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020, 2021 en 2022 in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 10 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Bijlage

Gemeentewet
Artikel 223
1. Er kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, anders dan als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of bejaarden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
2. (…)
3. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting [plaats 1] 2020 [2]
Artikel 1
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder woning een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet.
Artikel 2
1. Onder de naam 'forensenbelasting' wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Voetnoten

1.Zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2354.
2.Gelijkluidend voor de jaren 2021 en 2022.