In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats 1]. De heffingsambtenaar had drie aanslagen forensenbelasting opgelegd voor de jaren 2020 tot en met 2022, welke door de belanghebbende als onterecht werden betwist. De rechtbank heeft de beroepen op 2 augustus 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bezwaren van de belanghebbende ongegrond heeft verklaard en de aanslagen heeft gehandhaafd.
De rechtbank beoordeelt of de aanslagen terecht zijn opgelegd, waarbij zij de beroepsgronden van de belanghebbende in overweging neemt. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende in de jaren 2020, 2021 en 2022 belastingplichtig was voor de forensenbelasting, omdat hij niet kon aantonen dat zijn hoofdverblijf in de gemeente [plaats 1] was. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar alleen bevoegd was om aanslagen op te leggen als beide echtgenoten hun hoofdverblijf elders hadden. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zijn hoofdverblijf in [plaats 1] was, ondanks zijn inschrijving in de Basisregistratie Personen.
De rechtbank oordeelt dat de combinatie van het uitgavenpatroon van de belanghebbende en zijn lage gas-, elektriciteit- en waterverbruik niet voldoende bewijs levert voor zijn claim. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020, 2021 en 2022 in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.