ECLI:NL:RBZWB:2023:7073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
BRE 22/2453
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting na inkoop en intrekking van aandelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2023, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had eerder een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd van € 49.350, welke na bezwaar werd verminderd tot € 24.675. De rechtbank behandelt de vraag of deze naheffingsaanslag terecht is opgelegd, waarbij de focus ligt op de inkoop en intrekking van aandelen door belanghebbende.

De rechtbank stelt vast dat belanghebbende een onroerendezaakrechtspersoon is en dat er een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting is ontstaan. Belanghebbende betoogt dat de ingekochte aandelen niet in een economische relatie staan tot de onroerende zaak, maar de rechtbank oordeelt dat vóór de inkoop alle aandelen in belanghebbende wel degelijk representatief waren voor een belang in de onroerendezaakrechtspersoon. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag, zoals verminderd bij de uitspraak op bezwaar, in stand moet blijven.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of belanghebbende een geslaagd beroep kan doen op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën. De rechtbank oordeelt dat de onderlinge gerechtigdheid van de aandeelhouders tot het vermogen van belanghebbende is gewijzigd door de inkoop van aandelen, waardoor niet voldaan wordt aan de voorwaarden van het Besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

De inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 maart 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 2 december 2021 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd naar een bedrag van € 49.350 ( [aanslagnummer] ). De daarbij in rekening gebrachte belastingrente bedroeg € 1.897.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd naar een bedrag van € 24.675 met een berekende belastingrente van € 948.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en namens de inspecteur [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag, zoals die bij uitspraak op bezwaar is verminderd, in stand moet blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft drie aandeelhouders, [N.V.] voor 50% en [B.V. 1] en [B.V. 2] voor beide 25%. Zelf is belanghebbende voor 50% aandeelhouder van [B.V. 3] Laatstgenoemde is eigenaar van een onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] . De structuur kan als volgt worden weergegeven.
Afbeelding geanonimiseerd
3.1.
Op 12 december 2020 heeft belanghebbende de aandelen die [N.V.] in haar hield ingekocht en vervolgens ingetrokken. [N.V.] is na de inkoop van de aandelen ontbonden. Dit heeft geleid tot de volgende, nieuwe structuur:
Afbeelding geanonimiseerd
3.2.
Belanghebbende heeft aangifte overdrachtsbelasting gedaan waarbij zij onder verwijzing naar het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 15 oktober 2015 [1] (hierna: het Besluit) heeft verzocht om volledige tegemoetkoming van de verschuldigde overdrachtsbelasting.
3.3.
Omdat de inspecteur van mening is dat er geen aanleiding was om op basis van het Besluit de tegemoetkoming te verlenen, heeft de inspecteur belanghebbende de onderliggende naheffingsaanslag opgelegd.

Motivering

Is er een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende een onroerendezaakrechtspersoon is in de zin van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR).
4.1.
Belanghebbende stelt dat er geen sprake is van een belastbaar feit. Volgens belanghebbende staan de ingekochte aandelen namelijk niet in een economische relatie tot de onroerende zaak in de onroerendezaakrechtspersoon. Belanghebbende verwijst hiervoor naar artikel 2:216, vijfde lid van het Burgerlijk Wetboek en naar artikel 12.2, onderdeel 4 van haar statuten, waarin is opgenomen dat bij de berekening van de winstverdeling de aandelen die belanghebbende in haar kapitaal houdt, niet meetellen. Tevens heeft belanghebbende erop gewezen dat zij op eigen aandelen geen stemrecht kan uitoefenen. Volgens belanghebbende is er daardoor geen sprake van een belang in de zin van artikel 4 WBR en is aldus geen overdrachtsbelasting verschuldigd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.2.
Het is niet in geschil dat, vóórdat de aandelen in haar vermogen van [N.V.] werden ingekocht, alle aandelen in belanghebbende in een economische relatie stonden tot de onroerende zaak in de onroerendezaakrechtspersoon en dat die aandelen stemrecht vertegenwoordigden. Alle aandelen waren dus representatief voor een belang in de onroerendezaakrechtspersoon. Op het moment dat de aandelen (50%) werden ingekocht door belanghebbende, werd derhalve voldaan aan de (kwalitatieve en kwantitatieve) eisen van artikel 4, derde lid WBR. Dat dit na de inkoop anders is, zoals belanghebbende betoogt, maakt voor het moment van verkrijging geen verschil. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting.
Is sprake van strijd met doel en strekking van de wet?
4.3.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat het niet honoreren van een volledige tegemoetkoming van de verschuldigde overdrachtsbelasting in strijd is met doel en strekking van de WBR. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen, is immers juist sprake van een belastbaar feit in de zin van artikel 4, derde lid WBR. Van strijd met doel en strekking van de wet is dan geen sprake is.
Kan belanghebbende een geslaagd beroep doen op het Besluit?
4.4.
Het Besluit bepaalt in onderdeel 6.3 het volgende.
“De inkoop van eigen aandelen, dan wel de uitgifte van aandelen door een Ozr kan een belastbaar feit vormen voor de overdrachtsbelasting. Ik acht het niet in alle gevallen gewenst dat overdrachtsbelasting wordt geheven. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder een voorwaarde goed dat op verzoek een tegemoetkoming wordt verleend voor het bedrag van de verschuldigde overdrachtsbelasting bij:
– de verkrijging door een Ozr van eigen aandelen als gevolg van een inkoop, direct gevolgd door intrekking van de ingekochte aandelen; en,
– de uitgifte (toekenning) van aandelen door een Ozr.
Voorwaarde
Voor deze goedkeuringen geldt de voorwaarde dat de onderlinge gerechtigdheid van de aandeelhouder(s) tot het vermogen niet wijzigt. Met de term ’gerechtigdheid’ wordt bedoeld het materiële belang bij de waardeontwikkeling van de (fictieve) onroerende zaken, dat door de aandelen wordt vertegenwoordigd. Als er in de onderlinge gerechtigdheid wel een wijziging optreedt, dan is belast hetgeen meer wordt verkregen ten opzichte van de oorspronkelijke verhouding.”
4.5.
Belanghebbende stelt dat de betreffende goedkeuring in het Besluit op haar van toepassing is, omdat dit volgens haar ook ziet op indirecte aandelenbelangen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.6.
Bij de uitlegging van beleidsregels – zoals opgenomen in het Besluit – moet ervan worden uitgegaan, dat belastingplichtigen deze hebben moeten begrijpen zoals deze naar de objectieve beschouwing van de rechter redelijkerwijze dienen te worden opgevat. [2] De rechtbank brengt in bovenstaande tekst van het Besluit de volgende onderstrepingen aan:
“Voor deze goedkeuringen geldt de voorwaarde dat deonderlingegerechtigdheid van deaandeelhouder(s) tot het vermogenniet wijzigt. Met de term ’gerechtigdheid’ wordt bedoeld het materiële belang bij de waardeontwikkeling van de (fictieve) onroerende zaken,dat door de aandelen wordt vertegenwoordigd. Als er in de onderlinge gerechtigdheid wel een wijziging optreedt, dan is belast hetgeen meer wordt verkregen ten opzichte van de oorspronkelijke verhouding.”
4.7.
Op basis van de onderstreepte passages in de tekst is de rechtbank van oordeel dat deze zo moet worden opgevat dat sprake moet zijn van een direct verband tussen de vennootschap en de aandeelhouders waarvan de aandelen worden ingetrokken. De beschouwingen van belanghebbende over de invulling van de term ‘het materiële belang’, maken niet dat de overige onderdelen van de tekst hun betekenis verliezen.
4.8.
Voordat de inkoop plaatsvindt, zijn [N.V.] (50%), [B.V. 1] (25%) en [B.V. 2] (25%) de aandeelhouders die tot het vermogen van de belanghebbende zijn gerechtigd. Nadat de aandelen zijn ingekocht, zijn dat [B.V. 1] en [B.V. 2] voor beide 50%. De onderlinge gerechtigdheid van de aandeelhouders tot het vermogen van belanghebbende is dus als gevolg van de inkoop gewijzigd. Aan de voorwaarde van het Besluit wordt niet voldaan. Belanghebbende kan geen geslaagd beroep doen op de goedkeuring zoals bedoeld in onderdeel 6.3 van het Besluit.
Is de waarde van de uitbreiding van de belangen nihil?
4.9.
Belanghebbende stelt tot slot dat de uitbreiding van de belangen door [B.V. 1] en [B.V. 2] dient te worden gewaardeerd op nihil. Volgens belanghebbende hadden deze B.V.’s vóór de inkoop al een (middellijk) belang van 50% en verandert dat door de inkoop enkel in een onmiddellijk belang van 50%. De rechtbank volgt belanghebbende niet in deze stelling . Zoals onder 4.2. is overwogen, is het (directe) belang van deze vennootschappen door de inkoop uitgebreid van 25% naar 50%. Het oordeel van de rechtbank dat een belang is verkregen, leidt logischerwijs ook tot de conclusie dat dit belang een waarde vertegenwoordigt. De enkele omstandigheid dat de indirecte (aandelen)verhoudingen niet wijzigen, brengt niet met zich dat de betreffende transactie dan geen waarde vertegenwoordigt.
Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag, zoals verminderd bij de uitspraak op bezwaar, naar het juiste bedrag is opgelegd.
Belastingrente
4.10.
Het beroep wordt mede geacht betrekking te hebben op de beschikking belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de belastingrente onjuist is berekend.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente, zoals verminderd bij uitspraak op bezwaar, in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier op 11 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 15 oktober 2015, nr. BLKB 2015/794M, onderdeel 6.3.
2.HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:185.