ECLI:NL:RBZWB:2023:698

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
21/5935
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake naheffingsaanslag dividendbelasting en belastingrente

Op 6 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende gevestigd in de Verenigde Staten en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 november 2011, die betrekking had op een naheffingsaanslag dividendbelasting en een beschikking belastingrente. Tijdens de zitting op 26 januari 2023 was de belanghebbende niet vertegenwoordigd, terwijl de inspecteur wel aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en meegedeeld dat binnen zes weken uitspraak zou worden gedaan. Echter, de rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen omdat de inspecteur beschikte over een vragenbrief die hij had gestuurd aan de custodian, maar deze niet als op de zaak betrekking hebbend beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de brief wel degelijk relevant was en heeft de inspecteur de gelegenheid gegeven om deze alsnog over te leggen. De inspecteur heeft twee weken de tijd gekregen om aan deze verplichting te voldoen, waarna de belanghebbende de kans krijgt om te reageren op de inhoud van de brief of de gevolgen van het niet overleggen ervan. De rechtbank heeft verder besloten om alle andere beslissingen aan te houden tot de einduitspraak op het beroep, inclusief de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5935
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 6 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] (Verenigde Staten), belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 november 2011 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag dividendbelasting en de daarbij gegeven beschikking belastingrente.
1.2.
Bij brief van 13 januari 2023 heeft belanghebbende de rechtbank gevraagd om de inspecteur te verzoeken alsnog een aantal stukken in te brengen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Namens belanghebbende is, met bericht, niemand verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen [inspecteur] en [inspecteur]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze tussenuitspraak aan partijen wordt gezonden.

2.Overwegingen

2.1.
Bij sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken schriftelijk uitspraak te doen. De rechtbank zal het onderzoek heropenen.
2.2.
Tijdens de in 1.3 bedoelde zitting heeft de inspecteur meegedeeld dat hij beschikt over een vragenbrief die hij heeft gestuurd aan de custodian (de brief), maar dat de brief zijns inziens geen op de zaak betrekking hebbend stuk is.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de brief wel aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Niet valt in te zien waarom de brief – anders dan de daarop volgende informatie – geen op de zaak betrekking hebbend stuk is.
2.4.
De rechtbank zal de inspecteur in de gelegenheid stellen de brief alsnog over te leggen. Indien de inspecteur de brief niet overlegt, kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die die zij geraden acht. [1] De rechtbank zal de inspecteur twee weken de tijd geven om aan de verplichting van artikel 8:42 van de Awb te voldoen, dan wel aan te geven dat hij niet aan deze verplichting zal voldoen. Belanghebbende krijgt daarna de gelegenheid om zich uit te laten over hetzij de inhoud van de overgelegde brief, hetzij de gevolgen die moeten worden verbonden aan het niet overleggen van de brief.
De rechtbank wijst partijen bij deze op hun recht ter zitting te worden gehoord zodat zij zich ook daarover kunnen uitlaten bij hun reacties naar aanleiding van deze tussenuitspraak.
2.5.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

3.Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • draagt de inspecteur op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de brief te overleggen, en zo ja, dit te doen binnen de genoemde termijn van twee weken na verzending van deze beslissing;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. drs. J.H. Bogert en mr. A. Laghmouchi, leden, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 6 februari 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Artikel 8:31 van de Awb.