ECLI:NL:RBZWB:2023:6976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
23-007801
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bezwaar DNA-onderzoek op grond van bijzondere omstandigheden

Op 21 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaar tegen het afnemen van DNA-materiaal van een veroordeelde. De veroordeelde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B. Çiçek, had op 24 maart 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, met het argument dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Wet DNA rechtvaardigden. De veroordeelde stelde dat het afnemen van zijn DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en dat zijn privacy ernstig werd geschonden. De rechtbank heeft het bezwaar op 7 juni 2023 in besloten raadkamer behandeld, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was, maar zijn advocaat en de officier van justitie wel. De rechtbank oordeelde dat de door de veroordeelde aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen bijzondere omstandigheden vormden die een uitzondering op de Wet DNA rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de Wet DNA is bedoeld om de opsporing van strafbare feiten te vergemakkelijken en dat het afnemen van DNA-materiaal een legitieme inmenging in de persoonlijke levenssfeer is, mits dit noodzakelijk is in een democratische samenleving. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, waarmee het bevel tot afname van DNA-materiaal gehandhaafd bleef.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-304497-22
raadkamernummer : 23-007801
datum : 07 juni 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[de veroordeelde],

geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. B. Çiçek, advocaat te Breda (Lage Mosten 49, 4822 NK Breda),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 24 maart 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 07 juni 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. B. Çiçek, en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Veroordeelde voert daartoe aan geen relevante documentatie te hebben en dat er geen reden is om aan te nemen dat sprake is van recidivegevaar. Bovendien is veroordeelde na dit incident niet meer in aanraking geweest met politie en justitie. Daarnaast stelt veroordeelde zich op het standpunt dat door het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel zijn privacy ernstig wordt geschonden en dat ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt tussen hem en anderen die niet aan DNA-onderzoek worden onderworpen. Daardoor is sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Veroordeelde stelt dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel niet proportioneel is en dat dit niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van andere strafbare feiten. Veroordeelde verzoekt derhalve het bezwaarschrift gegrond te verklaren.
De raadsman heeft in aanvulling op het bezwaarschrift in raadkamer aangevoerd dat de aard van het misdrijf niet ter discussie staat en dat er enkel een beroep is gedaan op de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd. De raadsman voert aan dat veroordeelde geen strafblad heeft, zich heeft gehouden aan de opgelegde voorwaarden en dat hij spijt heeft betuigd. Daarom is er geen sprake van een recidiverisico. Bovendien is veroordeelde relatief laag gestraft vergeleken met zijn medeverdachten en heeft DNA geen rol gespeeld in de strafzaak.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Niet kan worden vastgesteld dat geen sprake is van een recidiverisico.

Beoordeling

Bij vonnis van 26 januari 2023 is de veroordeelde door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
De rechtbank is bevoegd om van onderhavig bezwaarschrift kennis te nemen.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
De uitzonderingsmaatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. De door veroordeelde en de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden vormen geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in de uitzonderingsmaatstaf van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA.
Over het door veroordeelde aangevoerde bezwaar dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel in strijd is met artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) overweegt de rechtbank als volgt.
De afname van DNA-materiaal kan worden beschouwd als een inmenging van het openbaar gezag in de uitoefening van het recht op ‘private life’. Deze inmenging is toelaatbaar. Artikel 8 van het EVRM laat inbreuken op de persoonlijke levenssfeer toe, mits deze bij wet zijn voorzien, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, en in het belang zijn voor onder meer het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De Wet voldoet aan deze gestelde eisen (vgl. Hoge Raad 3 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9187). Allereerst is de inmenging in de persoonlijke levenssfeer door het afnemen van wangslijm betrekkelijk gering. De beperking is bovendien voorzien in de Wet. Volgens de considerans is het doel van de Wet om bij te dragen aan de voorkoming, de opsporing, de vervolging en de berechting van strafbare feiten. Artikel 2, vijfde lid, van de Wet bepaalt dat DNA-profielen slechts voor dit doel worden verwerkt. Het met dit doel bijhouden van data die betrekking hebben op strafzaken uit het verleden is in een democratische samenleving noodzakelijk ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. De Wet beoogt slechts een beperkt gebruik van de verwerkte DNA-profielen. Uit het bepaalde in artikel 1 van de Wet volgt dat het in deze wet bedoelde onderzoek slechts is gericht op het vergelijken van DNA-profielen en derhalve slechts dient ter identificatie. Daarbij zijn voldoende waarborgen geschapen om misbruik te voorkomen: de databank bevat alleen profielen die voorzien zijn van een identiteitsnummer en niet van namen. Degenen die toegang hebben tot de databank weten niet van wie de opgeslagen profielen zijn. De DNA-profielen blijven een beperkte tijd (20 tot 30 jaar) bewaard. De Wet kent weliswaar geen rechterlijke toetsing voorafgaand aan de afname, maar wel een bezwaarschriftenprocedure achteraf. Het DNA-materiaal wordt op grond van het bepaalde in artikel 7 van de Wet terstond vernietigd als het bezwaar gegrond wordt verklaard. Het EHRM heeft in haar uitspraak van 7 december 2006, ECLI:NL:XX:2006:BA0291, in de zaak Van der Velden vs. Nederland geoordeeld dat het, gelet op de in artikel 8, tweede lid, van het EVRM geformuleerde doelen, gerechtvaardigd is een plicht in het leven te roepen voor personen die zijn veroordeeld voor strafbare feiten van een zekere ernst (‘offences of a certain seriousness’) om zich aan DNA-onderzoek te onderwerpen.
Van het door veroordeelde tot slot gestelde ongeoorloofd onderscheid tussen hem en anderen die niet aan DNA-onderzoek worden onderworpen is niet gebleken. Zoals eerder aangehaald, verplicht de Wet DNA de officier van justitie een bevel tot afname van celmateriaal te geven.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het bezwaar ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is op 21 juni 2023 gegeven door
mr. R.J.H. de Brouwer, rechter,
in tegenwoordigheid van D. van Spelde, griffier.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.